"Elke dag kwamen ze trouw en eensgezind samen in de tempel, braken het brood bij elkaar thuis en gebruikten hun maaltijden in een geest van eenvoud en vol vreugde." (Handelingen 2: 46)
Zijn w' oprecht in onze wegen,
dan ons pad verlicht steeds is,
smaken wij reeds hier de zegen,
komen aan het doel gewis!
Immer vrolijk, immer voorwaarts,
oog en hart op 't doel gericht!
Heerlijk schoon toch is de weg des levens,
die ons voert van licht tot licht.
Bron: Vierde couplet van lied 503 (NAK-gezangboek)
[1] Van David.
Doe mij recht, HEER,
want zonder dwalen ben ik mijn weg gegaan,
op u, HEER, heb ik vertrouwd,
ik wankelde niet.
[2] Doorgrond mij, HEER, en ken mij,
peil mijn hart en mijn nieren,
[3] want uw liefde staat mij voor ogen
en ik bewandel de weg van uw waarheid.
[4] Met bedriegers zit ik niet aan,
met huichelaars ga ik niet om,
[5] ik haat de kring van slechte mensen,
met wettelozen wil ik niet aan tafel.
[6] Ik zal mijn handen in onschuld wassen,
een rondgang maken om uw altaar, HEER,
[7] om een loflied aan te heffen
en van uw wonderen te verhalen.
[8] HEER, het huis waar u woont heb ik lief,
de plaats waar uw glorie verblijft.
Uit: Psalm 26 (NBV)
Groet,
TjerkB
"Das Schweigen zu einer Untat, die man weiß, ist die allgemeinste Art unserer Mitschuld" (Max Frisch)
Verkondiging van het koninkrijk van God [1] Kort daarop begon hij rond te trekken van stad tot stad en van dorp tot dorp om het goede nieuws over het koninkrijk van God te verkondigen. De twaalf vergezelden hem, [2] en ook enkele vrouwen die van boze geesten en ziekten genezen waren: Maria uit Magdala, bij wie zeven demonen waren uitgedreven, [3] Johanna, de vrouw van Chusas, de rentmeester van Herodes, en Susanna – en nog tal van anderen, die uit hun eigen middelen voor hen zorgden.
[4] Toen er vanuit de steden mensen naar hem toe gekomen waren en er zich een grote menigte verzameld had, vertelde hij deze gelijkenis:
[5] ‘Iemand ging eens naar zijn land om te zaaien. Terwijl hij daarmee bezig was, viel er wat zaad op de weg. Het werd vertrapt en door de vogels opgegeten. [6] Er viel ook wat zaad op rotsachtige bodem, maar toen het opschoot, droogde het uit door gebrek aan water. [7] Ander zaad viel tussen de distels, en toen de distels opschoten verstikten ze het. [8] Maar er viel ook wat zaad in vruchtbare aarde, en dat bracht honderdvoudig vrucht voort toen het was opgeschoten.’
Hij voegde er met luide stem aan toe: ‘Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren.’
[9] Zijn leerlingen vroegen hem wat deze gelijkenis betekende. [10] Hij antwoordde: ‘Jullie mogen de geheimen van het koninkrijk van God kennen, maar de anderen krijgen alles in gelijkenissen te horen, opdat ze zien zonder inzicht en horen zonder iets te begrijpen. [11] Dit is de betekenis van de gelijkenis: Het zaad is het woord van God.
[12] Het zaad op de weg, dat zijn zij die geluisterd hebben, maar daarna komt de duivel en graait het woord weg uit hun hart, om te voorkomen dat ze worden gered door te geloven.
[13] Het zaad op de rotsachtige bodem, dat zijn zij die het woord vol vreugde aannemen wanneer ze het horen, maar het schiet geen wortel; ze geloven zolang het hun goed uitkomt, maar als ze op de proef worden gesteld, worden ze afvallig.
[14] Het zaad dat tussen de distels valt, dat zijn zij die wel geluisterd hebben, maar door zorgen en rijkdom en de genoegens van het leven worden ze gaandeweg verstikt, zodat ze geen vrucht dragen.
[15] Het zaad in de vruchtbare grond, dat zijn zij die met een goed en eerlijk hart naar het woord hebben geluisterd, het koesteren en door standvastigheid vrucht dragen.
[16] Wie een lamp heeft aangestoken, dooft hem niet meteen weer door hem te bedekken en zet hem ook niet onder een bed, nee, hij plaatst hem op een standaard, zodat iedereen die binnenkomt het licht ziet. [17] Want niets dat verborgen is blijft geheim; alles wat verborgen is zal bekend worden en aan het licht komen. [18] Let dus goed op hoe jullie luisteren: want wie iets heeft zal nog meer krijgen; maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij denkt te hebben worden ontnomen.’
Uit: Lucas 8 (NBV)
Merk op, mijn ziel, dit kost'lijk woord:
Als Jezus wenkt, zo ga!
Als Hij u trekt, zo volg Hem dan;
als Hij het wil, zo sta!
Het ware evangelie [6] Het verbaast me dat u zich zo snel hebt afgewend van hem die u door de genade van Christus heeft geroepen en dat u zich tot een ander evangelie hebt gekeerd. [7] Er is geen ander evangelie, er zijn alleen maar mensen die u in verwarring brengen en het evangelie van Christus willen verdraaien. [8] Wanneer iemand u iets verkondigt dat in strijd is met wat ik u verkondigd heb, al was ik het zelf of een engel uit de hemel – vervloekt is hij! [9] Ik heb het al eerder gezegd en zeg het nu opnieuw: wanneer iemand u iets verkondigt dat in strijd is met wat u hebt ontvangen – vervloekt is hij!
Uit: Galaten 1 (NBV)
Om aardse rijkdom bid ik niet,
wel om mijn daag'lijks brood.
Om harte-eenvoud vraag ik, Heer,
om hulp in bange nood.
Zodat ik, mijn belofte trouw
volbrengend, op Uw hulp steeds bouw'.
Zal dan mijn hart niet zingen,
wijl 's Vaders hulp mij schraagt? Mijn Heiland leeft,
die kracht mij geeft
door moeiten heen te dringen, door moeiten heen te dringen.
Bron: Eerste couplet en refrein van lied 242, NAK-gezangboek
Groet,
TjerkB
"Das Schweigen zu einer Untat, die man weiß, ist die allgemeinste Art unserer Mitschuld" (Max Frisch)
[14] Wij sporen u aan, broeders en zusters, iedereen die zijn dagelijks werk verwaarloost terecht te wijzen, de moedelozen hoop te geven, op te komen voor de zwakken, met iedereen geduld te hebben. [15] Zie erop toe dat niemand kwaad met kwaad vergeldt en streef altijd naar het goede, zowel voor elkaar als voor ieder ander. [16] Wees altijd verheugd, [17] bid onophoudelijk, [18] dank God onder alle omstandigheden, want dat is wat hij van u, die één bent met Christus Jezus, verlangt. [19] Doof de Geest niet uit [20] en veracht de profetieën niet die hij u ingeeft.
Uit: 1 Tessalonicenzen 5 (NBV)
Zijt gij een Christen naar de naam slechts,
dan wel een Christen metterdaad?
Zijt gij wel zeker, dat gij heden
de smalle weg des levens gaat,
de smalle weg des levens gaat?
Vlei u niet met een schone naam;
wil in het wezen immer staan,
wil in het wezen immer staan.
[19] Broeders en zusters, als een van u afdwaalt van de waarheid en een ander laat hem daarheen terugkeren, [20] dan mag hij weten: wie een zondaar van het dwaalspoor terugbrengt, redt hem van de dood en wist tal van zonden uit.
Uit: Jakobus 5 (NBV)
Wenend ik voor 't altaar sta, wijl mijn last mij drukt.
Neemt Gij, Heer, die last mij af, schenk mij eens nog dit geluk!
O, mag ik nog één keer hopen, éénmaal zien 't ontfermend licht.
Want staat Uw genade open, dan zie ik Uw aangezicht.
Want oprecht berouw in mij breekt met kracht zich baan.
Toen Uw stemme riep, o Heer, voelde ik, wat 'k had misdaan.
Zie, hier sta ik diep gebogen, wenend om wat ik misdeed.
Schenk ook mij Uw mededogen, dat ik mij gereinigd weet.
Bron: Lied 130, liederenbundel voor de zangkoren van de Nieuw-Apostolische Kerk
Groet,
TjerkB
"Das Schweigen zu einer Untat, die man weiß, ist die allgemeinste Art unserer Mitschuld" (Max Frisch)
[16] De daden van de Heer zijn alle voortreffelijk,
alles wat hij beschikt gebeurt op de juiste tijd.
[17] Zeg niet: ‘Wat is dit? Waartoe dient het?’
want alles blijkt nuttig op het juiste moment.
Uit: Jezus Sirach 39 (NBV)
Zaligheid, eeuwigheid,
o, verlicht deez' tijd!
Dat toch immer klein het kleine
en het grote groot ons schijne,
zaal'ge eeuwigheid.
Zaal'ge eeuwigheid!
[1] Hij vertelde hun een gelijkenis over de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven: [2] ‘Er was eens een rechter in een stad die geen ontzag had voor God en zich niets aan de mensen gelegen liet liggen. [3] Er woonde ook een weduwe in die stad, die steeds weer naar hem toe ging met het verzoek: “Doe mij recht in het geschil met mijn tegenstander.” [4] Maar lange tijd wilde hij dat niet doen. Ten slotte zei hij bij zichzelf: Ook al heb ik geen ontzag voor God en laat ik mij niets aan de mensen gelegen liggen, [5] toch zal ik die weduwe recht verschaffen omdat ze me last bezorgt. Anders blijft ze eindeloos bij me komen en vliegt ze me nog aan.’ [6] Toen zei de Heer: ‘Luister naar wat deze rechter zegt, al minacht hij ook het recht. [7] Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot hem roepen? Of laat hij hen wachten? [8] Ik zeg jullie dat hij hun spoedig recht zal verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?’
Uit: Lucas 8 (NBV)
Trek toch voort, trek toch voort
in het licht van Gods flambouw!
Laat ook uwe lampen schijnen, blijf in d' eerste liefde trouw!
Zoek steeds weer de bron van leven.
Sion, trek toch door de enge poort!
Trek toch voort, trek toch voort!
[14] Nu dan,’ vervolgde Jozua, ‘eerbiedig de HEER, dien hem met onvoorwaardelijke trouw en doe de goden weg die uw voorouders ten oosten van de Eufraat en in Egypte hebben gediend. Dien alleen de HEER. [15] Wanneer u daar niet toe bereid bent, kies dan nu wie u wel wilt dienen: de goden van uw voorouders ten oosten van de Eufraat of de goden van de Amorieten, van wie u nu het land bewoont. In ieder geval zullen ik en mijn familie de HEER dienen.’
Uit: Jozua 24 (NBV)
'k Wil in al mijn aardse dagen
steeds oprecht mij af gaan vragen,
of de Heer in mij regeert.
Of ik in Zijn gunst mag blijven
en Zijn Heil'ge Geest mij drijve;
of ik doe, wat Hij mij leert,
Geloven en doen [19] Geliefde broeders en zusters, onthoud dit goed: ieder mens moet zich haasten om te luisteren, maar traag zijn om te spreken, traag ook in het kwaad worden. [20] Want de woede van een mens brengt niets voort dat in Gods ogen rechtvaardig is. [21] Wees daarom zachtmoedig en leg alle verdorvenheid en elk denkbaar wangedrag af. En aanvaard zo de boodschap die in u is geplant en die u kan redden. [22] Vergis u niet: alleen horen is niet genoeg, u moet wat u gehoord hebt ook doen.
Uit: Jakobus 1 (NBV)
1 Hoe verheugt het ons deez' stonde
nu wij, Heiland, bij U zijn,
uit Uw heil'ge mond 't ontvangen
levenswoorden, hoog en rein. Laat ons heden tevergeefs niet
hoorders van Uw woord toch zijn.
Maar het woord des levens door U
ons in 't hart geschreven zijn!
Maar het woord des levens door U
ons in 't hart geschreven zijn!
3 Laat het vuur van Uwe liefde
toch ontvlammen in ons hart.
Dat wij immer meer ons hechten
aan U, Heer, in vreugd' en smart!
Onder 't kruis, dat opgelegd is,
leren stil zijn, altijd weer
en met alles te gaan breken,
wat van U ons afvoert, Heer, en met alles te gaan breken,
wat van U ons afvoert, Heer.
Bron: Eerste en derde couplet van lied 200, NAK-gezangboek
Groet,
TjerkB
"Das Schweigen zu einer Untat, die man weiß, ist die allgemeinste Art unserer Mitschuld" (Max Frisch)