"Elke dag kwamen ze trouw en eensgezind samen in de tempel, braken het brood bij elkaar thuis en gebruikten hun maaltijden in een geest van eenvoud en vol vreugde." (Handelingen 2: 46)
[1] Profetie; het visioen dat de profeet Habakuk zag.
[2] Hoe lang nog, HEER, moet ik om hulp roepen
en luistert U niet,
moet ik ‘Geweld!’ schreeuwen
en brengt U geen redding?
[3] Waarom toont U mij dit onheil
en ziet U deze ellende aan?
Ik zie slechts verwoesting en geweld,
opkomende twist en groeiende tweedracht.
[4] De wet wordt ondermijnd,
het recht krijgt niet langer zijn loop,
de wettelozen verdringen de rechtvaardigen,
het recht wordt verdraaid.
Uit: Habakuk 1 (NBV21)
[1] Ik ga staan op mijn wachttoren,
betrek mijn post op het bolwerk,
kijk uit om te zien wat de HEER mij zal zeggen,
wat Hij mij antwoordt op mijn verwijt.
[2] Dit was het antwoord van de HEER.
Schrijf dit visioen op, grif het duidelijk in platen,
zodat het in een oogopslag te lezen is.
[3] Het visioen wacht tot zijn tijd gekomen is,
het getuigt ervan, het liegt niet.
Ook al is het nog niet vervuld,
wacht maar, het komt zeker,
het zal niet uitblijven.
[4] Wie niet oprecht is kwijnt weg,
maar de rechtvaardige zal leven door zijn trouw.
Uit: Habakuk 2 (NBV21)
In ’t mij gebrachte woord
ligt mijne hulp en staf;
Uw liefd’ en trouw zijn mij ten pand
tot aan -en over- ’t graf.
Mij trekt Uw liefdesstem,
en op Uw Godd’lijk woord,
ga ‘k ied’re dag met U ver-eend'
een schrede huiswaarts voort;
huiswaarts voort,
een schrede huiswaarts voort.
Bron: Derde couplet en refrein van lied 191 (gezangboek H.A.G.E.A., 1953), "Dat ik Heer Jezus, U, voortdurend volgen mag"
Groet,
TjerkB
"Das Schweigen zu einer Untat, die man weiß, ist die allgemeinste Art unserer Mitschuld" (Max Frisch)
[1] Elke vriend zal zeggen: ‘Ik ben je vriend,’
maar sommige zijn het alleen in naam.
[2] Is het geen dodelijk verdriet
als een boezemvriend in een vijand verandert?
[3] Verdorven gezindheid, waar kom je vandaan,
jij die de aarde bedekt met bedrog?
[4] De ene vriend verheugt zich over de vreugde van zijn vriend,
maar in tijden van tegenspoed keert hij zich tegen hem.
[5] De andere vriend zwoegt samen met zijn vriend voor voedsel,
en in tijden van oorlog verdedigt hij hem met zijn schild.
[6] Houd een vriend altijd in gedachten,
vergeet hem niet in tijden van voorspoed.
Uit: Sirach 37 (NBV21)
Is soms "tranenbrood" de spijze,
doornenvol ons levenspad,
moeten wij soms veel ontberen
wat ons hart zo gaarne had, zijn van vrienden wij verlaten
en de vijand zoekt ons leed,
o, dan is ons Jezus alles:
Koning, Priester en Profeet.
Bron: Derde couplet van het lied "Welk een vriend is onze Jezus" (317, NAK-gezangboek)
Groet,
TjerkB
"Das Schweigen zu einer Untat, die man weiß, ist die allgemeinste Art unserer Mitschuld" (Max Frisch)
[12] Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten; [13] en geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen.
Uit: Hebreeën 4 (NBV21)
Er gaat een stroom zo klaar en rein
door Gods gemeente heen.
En wie daarin gewassen is,
voelt met Zijn Geest zich een. O woord der waarheid, heil'ge stroom,
Uw kracht is wonderbaar.
Kom allen, werp u in die vloed;
kom uitverkoren schaar!
Bron: Eerste couplet van lied 161, gezangboek NAK
Groet,
TjerkB
"Das Schweigen zu einer Untat, die man weiß, ist die allgemeinste Art unserer Mitschuld" (Max Frisch)
[10] Moge de HEER een burcht zijn voor de verdrukte, een burcht in tijden van nood.
[11] Wie uw naam kent, kan op U vertrouwen, U verlaat niet wie U zoeken, HEER.
Uit: Psalm 9 (NBV21)
Op U, mijn Heiland, blijf ik hopen, verlos mijn ziel van zond' en pijn;
mijn hart staat voor Uw liefde open, o, laat het toch Uw tempel zijn.
De engelen van Uw goedheid zingen, zij roemen Uwe liefdegloed.
Laat Heer, Uw licht in 't hart mij schijnen, en dringen diep in mijn gemoed.
Bron: Eerste couplet van lied 118, gezangboek H.A.G.E.A. (1953)
Groet,
TjerkB
"Das Schweigen zu einer Untat, die man weiß, ist die allgemeinste Art unserer Mitschuld" (Max Frisch)
Sions klachten door de HEER weerlegd
[14] Sion zegt:
‘De HEER heeft mij verlaten,
mijn Heer is mij vergeten.’
[15] Maar zou een vrouw haar zuigeling vergeten,
zich niet ontfermen over het kind dat zij droeg?
Zelfs al zou zij het vergeten,
Ik vergeet jou nooit.
[16] Ik heb je in mijn handpalmen gegrift,
je muren staan Mij steeds voor ogen.
Uit: Jesaja 49 (NBV21)
In dat licht te mogen wand’len,
trots de duisternis op aard’,
geeft ons daag’lijks stof tot danken,
is ons vele offers waard.
Geef, o Heiland, kracht en sterkte,
dat wij U te alle tijd
-door ‘t geloof en in de liefde-
volgen in gehoorzaamheid.
Bron: Derde couplet van lied 145, gezangboek H.A.G.E.A. (1953), "Wordt verlicht"
Groet,
TjerkB
"Das Schweigen zu einer Untat, die man weiß, ist die allgemeinste Art unserer Mitschuld" (Max Frisch)
... Want niets is verborgen dat niet onthuld zal worden en niets is geheim dat niet bekend zal worden. [27] Wat Ik jullie in het donker zeg, spreek dat uit in het licht, en wat jullie in het oor gefluisterd wordt, schreeuw dat van de daken. [28] Wees niet bang voor hen die wel het lichaam maar niet de ziel kunnen doden. Dan kun je beter bang zijn voor Hem die beide, ziel en lichaam, kan laten omkomen in de Gehenna. [29] Wat kosten twee mussen? Zo goed als niets. Maar er valt er niet één dood neer buiten jullie Vader om. [30] Bij jullie zijn zelfs alle haren op je hoofd geteld. [31] Wees dus niet bang, jullie zijn meer waard dan een hele zwerm mussen. [32] Iedereen die Mij zal erkennen bij de mensen, zal ook Ik erkennen bij mijn Vader in de hemel. [33] Maar wie Mij verloochent bij de mensen, zal ook Ik verloochenen bij mijn Vader in de hemel.
Uit: Matteüs 10 (NBV21)
1 ’s Heren liefde is oneindig,
hoogste voorbeeld voor de mens;
onze liefde toch is spoedig,
veel te spoedig aan een grens.
Uit ons hart stijg’ dan de bede,
ernstig, innig, telkens weer;
met onszelve ontevreden:
schenk ons meerder liefde, Heer!
2 Meerder liefde, hoe begeerlijk,
en hoe nodig ook, gewis.
Mogen w’ ons Gods kind’ren noemen
als daar weinig liefde is?
Neen, dat kan God niet behagen,
daardoor roven wij Zijn eer;
en in ootmoed wij dus vragen:
schenk ons meerder liefde, Heer!
3 Heerlijk Godsrijk, waar de liefde
voor een elk als grondwet geldt;
overal zult Gij verschijnen
waar men vredeskind’ren telt,
die zich door de Geest van boven
laten leiden, en steeds weer
bidden uit een diep geloven:
schenk ons meerder liefde, Heer!
Uit: Lied 76, gezangboek H.A.G.E.A. (1953)
Groet,
TjerkB
"Das Schweigen zu einer Untat, die man weiß, ist die allgemeinste Art unserer Mitschuld" (Max Frisch)
[1] Hij vertelde hun een gelijkenis over de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven: [2] ‘Er was eens een rechter in een stad die voor God geen ontzag had en zich van de mensen niets aantrok. [3] Er woonde ook een weduwe in die stad, die steeds weer naar hem toe ging met het verzoek: “Doe mij recht in het geschil met mijn tegenstander.” [4] Maar lange tijd wilde hij dat niet doen. Ten slotte zei hij bij zichzelf: Ook al heb ik voor God geen ontzag en trek ik me van de mensen niets aan, [5] toch zal ik die weduwe recht verschaffen omdat ze me last bezorgt. Anders blijft ze eindeloos bij me komen en vliegt ze me nog aan.’ [6] Toen zei de Heer: ‘Luister naar wat deze rechter zegt, al minacht hij ook het recht. [7] Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen? Hij hoort hen immers geduldig aan. [8] Ik zeg jullie dat Hij hun spoedig recht zal verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt, zal Hij dan geloof vinden op aarde?’
Uit: Lucas 18 (NBV21)
Op U, o Heiland Jezus, is steeds mijn oog gericht.
Wat stilt mijn zielsverlangen? Uw vriend'lijk aangezicht!
Al wil de wereld geven veel rijkdom, roem en eer,
naar Uwe wil te leven is al wat ik begeer,
naar Uwe wil te leven is al wat ik begeer.
Bron: Eerste couplet van lied 629 (NAK-koorboek)
Groet,
TjerkB
"Das Schweigen zu einer Untat, die man weiß, ist die allgemeinste Art unserer Mitschuld" (Max Frisch)
Lofzang op de Heer [12] Nog meer van mijn gedachten zal ik uitspreken,
als de volle maan zo vol ben ik ervan.
[13] Luister naar mij, mijn vrome zonen,
en bloei als een roos bij een waterstroom.
[14] Geur zo aangenaam als wierook
en bloei als een lelie.
Verhef je stem, zing samen een loflied
en prijs de Heer om al zijn daden.
[15] Verheerlijk zijn naam
en prijs Hem met lofgezang,
met liederen en spel op de lier.
Loof Hem met deze woorden:
[16] De daden van de Heer zijn alle voortreffelijk,
alles wat Hij beveelt, gebeurt op de juiste tijd.
[17] Zeg niet: ‘Wat is dit? Waartoe dient het?’
want alles blijkt nuttig op het juiste moment.
Door zijn woord bleef het water staan als een berg,
op zijn bevel werd het in bekkens verzameld.
[18] Op zijn bevel gebeurt wat Hem goeddunkt
en niemand kan verhinderen dat Hij redt.
[19] Hij doorziet de daden van de mensen,
niets blijft voor Hem verborgen.
[20] Van eeuw tot eeuw ziet Hij toe,
niets is onbegrijpelijk voor Hem.
[21] Zeg niet: ‘Wat is dit? Waartoe dient het?’
want alles werd geschapen om in een behoefte te voorzien.
Uit: Sirach 39 (NBV21)
1 Wat kost'lijk levend water
en zuiver als kristal,
vloeit uit de troon des Heren,
heil brengend overal.
Niet vergeefs, o stroom des levens
stel 'k mijn hoop op U.
Niet vergeefs, o stroom des levens
stel 'k mijn hoop op U.[.
3 Verkwikkend levenswater
stroomt door de hof met macht.
Hier nog in 't land der hope
geeft het de pelgrim kracht.
Niet vergeefs, o stroom des levens
laaf ik mij aan U.
Niet vergeefs, o stroom des levens
laaf ik mij aan U.
Bron: Eerste en laatste couplet van lied 163, gezangboek NAK
Groet,
TjerkB
"Das Schweigen zu einer Untat, die man weiß, ist die allgemeinste Art unserer Mitschuld" (Max Frisch)
Onderricht aan Petrus en de leerlingen [24] Toen ze in Kafarnaüm waren aangekomen, kwamen de inners van de tempelbelasting bij Petrus en vroegen: ‘Draagt uw meester de dubbeldrachme niet af?’ [25] Hij antwoordde: ‘Zeker wel!’ Toen hij thuiskwam, was Jezus hem voor met de vraag: ‘Wat denk je, Simon: van wie innen de heersers op aarde tol of belasting? Van hun eigen kinderen of van anderen?’ [26] Op zijn antwoord: ‘Van anderen,’ zei Jezus tegen hem: ‘Dan zijn de kinderen dus vrijgesteld.
Uit: Matteüs 17 (NBV21)
1 Houd uw uitverkiezing hoog,
eerst’ling hoe ’t ook stormen moog’; dat geen Geest u ooit ontroov’
’t machtig kinderlijk geloof.
Houd op Jezus ’t oog gericht,
die u voert van licht tot licht,
die door Zijn gezant
u leidt naar het Rijk der heerlijkheid.
3 Veilig zijt gij aan Zijn hand,
ja, Zijn trouw houdt eeuwig stand;
op uw weg, door vuur of zee,
gaan Zijn eng’len dienend mee.
Ga dus door dit leven heen,
’t oog gericht op Hem alleen;
wie Hem hier beleden heeft,
dan ook eeuwig met Hem leeft.
Bron: Eerste en laatste couplet van lied 202, gezangboek H.A.G.E.A. (1953)
Groet,
TjerkB
"Das Schweigen zu einer Untat, die man weiß, ist die allgemeinste Art unserer Mitschuld" (Max Frisch)
Leef volgens de wil van God [1] Broeders en zusters, met een beroep op Gods barmhartigheid vraag ik u om uzelf als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst te stellen. Dat is de ware eredienst die van u wordt gevraagd. [2] U moet uzelf niet aanpassen aan deze wereld, maar u veranderen door uw gezindheid te vernieuwen, om zo te ontdekken wat God wil en wat goed, volmaakt en Hem welgevallig is.
(...) Wees eensgezind; wees niet hoogmoedig, maar zet uzelf aan tot nederigheid. Ga niet af op uw eigen inzicht. [17] Vergeld geen kwaad met kwaad, maar probeer voor alle mensen het goede te doen. [18] Stel, voor zover het in uw macht ligt, alles in het werk om met alle mensen in vrede te leven. [19] Neem geen wraak, geliefde broeders en zusters, maar laat God uw wreker zijn, want er staat geschreven dat de Heer zegt: ‘Het is aan Mij om wraak te nemen, Ik zal vergelden.’ [20] En ergens anders staat: ‘Als uw vijand honger heeft, geef hem dan te eten, als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken. Dan stapelt u gloeiende kolen op zijn hoofd.’
Uit: Romeinen 12 (NBV21)
1 Ik leef van Gods barmhartigheid,
'k kan van niets anders leven.
Mijn zond' had tot de dood geleid
en nu is 't mij vergeven!
Dit is het, wat mij zo verblijdt:
ik leef van Gods barmhartigheid!
2 Ik dank voor de barmhartigheid,
die Jezus heeft verworven.
't Bedroefde Hem, mijn leed en strijd.
Hij is voor mij gestorven.
In Hem is mij thans heil bereid:
ik leef van Gods barmhartigheid