"Elke dag kwamen ze trouw en eensgezind samen in de tempel, braken het brood bij elkaar thuis en gebruikten hun maaltijden in een geest van eenvoud en vol vreugde." (Handelingen 2: 46)
[1] Mozes riep het hele volk van Israël bijeen en sprak het als volgt toe: ‘U hebt in Egypte met eigen ogen gezien wat de HEER allemaal heeft gedaan met de farao en zijn onderdanen, met heel zijn land. [2] U was getuige van zijn grootse daden en tekenen en wonderen, [3] maar pas vandaag heeft de HEER u werkelijk inzicht gegeven, u de ogen en oren geopend. [4] Veertig jaar lang heeft hij u door de woestijn geleid en in al die tijd raakten uw kleren en uw sandalen niet versleten, [5] en had u geen brood en geen wijn of andere drank nodig. Dat moest u ervan doordringen dat hij, de HEER, uw God is. [6] Toen wij vervolgens hier aankwamen, trokken koning Sichon van Chesbon en koning Og van Basan tegen ons ten strijde. Maar wij versloegen hen [7] en namen hun land in bezit; dat hele gebied werd aan de stammen Ruben en Gad en aan de helft van de stam Manasse toegewezen. [8] Houd u daarom aan de regels van dit verbond, opdat u slaagt in alles wat u doet.
Uit: Deuteroniumium 29 (NBV)
1 Waar God mij leidt, daar wil ik gaan,
geen eigen wegen kiezen.
Ga ik des Heren veil'ge paan,
dan kan ik niets verliezen.
Waar Hij mij leidt, daar trek ik mee.
Ik volg Hem trouw op ied're schree
in kinderlijk vertrouwen.
4 Waar God mij leidt, blijf ik in trouw
geloven, hopen, lijden.
Zolang ik op Zijn kracht slechts bouw,
kan niets mij van Hem scheiden.
Want wordt soms mijn geduld beproefd,
ben ik daardoor weleens bedroefd,
't zal slechts tot zegen dienen.
[11] Dit zegt God, de HEER: Ik zal zelf naar mijn schapen omzien en zelf voor ze zorgen. [12] Zoals een herder naar zijn kudde op zoek gaat als zijn dieren verstrooid zijn geraakt, zo zal ik naar mijn schapen op zoek gaan en ze redden, uit alle plaatsen waarheen ze zijn verdreven op een dag van dreigende, donkere wolken. [13] Ik zal ze uit alle volken terughalen en uit alle landen bijeenbrengen, ik zal ze naar hun eigen land laten terugkeren. Op de bergen van Israël en bij de waterstromen zal ik ze weiden, overal in het land waar mensen wonen. [14] Ik zal ze laten grazen op een goede weide, ook hoog in de bergen van Israël zullen ze gras vinden; op Israëls bergen zullen ze rusten op groen grasland en in een grazige weide. [15] Ikzelf zal mijn schapen weiden en ze laten rusten – spreekt God, de HEER. [16] Ik zal naar verdwaalde dieren op zoek gaan, verjaagde dieren terughalen, gewonde dieren verbinden, zieke dieren gezond maken – maar de vette en sterke dieren zal ik doden. Ik zal ze weiden zoals het moet.
Uit: Ezechiël 34 (NBV)
1 Als een echte zieleherder daalde
Gij tot ons eens af.
Zegenrijk leidt Gij ons verder
met Uw milde herdersstaf.
2 Wie kan ooit in woorden kleden,
wat Gij voor Uw kudde zijt?
Niets ontbreekt ons in het heden,
zo Gij ons als herder leidt!
Wie is Jezus? [27] Jezus vertrok met zijn leerlingen naar de dorpen in de buurt van Caesarea Filippi. Onderweg vroeg hij aan zijn leerlingen: ‘Wie zeggen de mensen dat ik ben?’ [28] Ze antwoordden: ‘Johannes de Doper, en anderen zeggen Elia, en weer anderen zeggen dat u een van de profeten bent.’ [29] Toen vroeg hij hun: ‘En wie ben ik volgens jullie?’ Petrus antwoordde: ‘U bent de messias.’ [30] Hij verbood hun op strenge toon om met iemand hierover te spreken.
[31] Hij begon hun te leren dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden en door de oudsten van het volk, de hogepriesters en de schriftgeleerden verworpen zou worden, en dat hij gedood zou worden, maar drie dagen later zou opstaan; [32] hij sprak hierover in alle openheid. Toen nam Petrus hem apart en begon hem fel terecht te wijzen. [33] Maar hij draaide zich om, keek zijn leerlingen aan en weesPetrusstreng terecht met de woorden: ‘Ga terug, achter mij, Satan! Je denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat de mensen willen.’
[34] Hij riep de menigte samen met de leerlingen bij zich en zei: ‘Wie mijn volgeling wil zijn, moet zichzelf verloochenen, zijn kruis op zich nemen en zo achter mij aan komen. [35] Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij en het evangelie, zal het behouden. [36] Wat heeft een mens eraan als hij de hele wereld wint, maar er het leven bij inschiet? [37] Wat zou een mens niet overhebben voor zijn leven? [38] Wie zich tegenover de trouweloze en zondige mensen van deze tijd schaamt voor mij en mijn woorden, zal merken dat de Mensenzoon zich ook voor hem schaamt, wanneer hij komt in het gezelschap van de heilige engelen en bekleed met de stralende luister van zijn Vader.’
Uit: Marcus 8 (NBV)
Hier is Jezus; wilt gij vrede,
vrede voor uw zondig hart?
Hier is Jezus, uw verlosser,
die u heelt van pijn en smart.
Hier welt toch de bron der genade,
zijn ook uw zonden bloedrood;
kom, wieg' ook zijt, Zijn genade
schenkt u hier leven voor dood.
[5] Elk woord van God is getoetst,
hij is een schild voor wie bij hem hun toevlucht zoeken.
[6] Voeg niets aan zijn woorden toe,
anders straft hij je en blijk je een leugenaar.
Uit: Spreuken 30 (NBV)
Mijn Vader, Uwe wil zal altijd mijn wil zijn.
Aan Uwe liefdehand ga 'k als een kind, zo klein.
Uw grote liefde wil mijn ziel steeds hulpe bien.
Daarom: niet mijn wil, Heer; Uw wil zal steeds geschien!
Daarom: niet mijn wil, Heer; Uw wil zal steeds geschien!
Beter te schuilen bij de HEER
dan te vertrouwen op mannen met macht.
Uit: Psalm 118: 9 (NBV)
U bid ik aan, o Macht der liefde,
Jezus, mijn trouwe Vriend op aard';
daar Gij mij steeds, trots al wat griefde,
eeuwige vreugde openbaart.
Niet aan mijzelve wil 'k mij wijden,
meer in Uw liefde mij verblijden!
[12] Valt de wijsheid aan de oudsten toe?
Groeit inzicht met het vorderen van de jaren?
[13] Nee, God bezit de wijsheid en de kracht,
hij heeft inzicht en verstand.
Uit: Job 12 (NBV)
Hemels Licht, verlicht ook mij,
wil deez' stonde mij beschijnen!
Dat Uw liefdezon het zij
die het duister laat verdwijnen.
Geef Gij, Heer, dat deze dag
mij nieuw leven brengen mag!
En hij zal hun antwoorden: “Ik verzeker jullie: alles wat jullie voor een van deze onaanzienlijken niet gedaan hebben, hebben jullie ook voor mij niet gedaan.”
Bron: Matteüs 25: 45 (NBV)
Menig hart versaagt in 't heden
en de tijden vlieden heen.
Meen'ge ziele zucht naar vrede
en de tijden vlieden heen.
Stilt gij hier eens kindersmart,
spreekt ge daar een woord naar 't hart,
acht die arbeid niet te kleen,
want de tijden vlieden heen!
Vlieden heen, vlieden heen;
vlieden heen, vlieden heen!
Hoeveel goeds kunt gij nog doen!
Zie, de tijden vlieden heen!
[129] Uw richtlijnen zijn voor mij een wonder,
daarom volg ik ze met heel mijn hart.
[130] Als uw woorden opengaan, is er licht
en inzicht voor de eenvoudigen.
[131] Dorstig opent zich mijn mond,
zo hunker ik naar uw geboden.
[132] Keer u tot mij en wees mij genadig,
dat is het voorrecht van wie uw naam bemint.
[133] Stuur mijn gangen zoals u hebt beloofd,
lever mij niet uit aan de macht van het kwaad,
[134] verlos mij van de onderdrukking van mensen,
en ik zal mij houden aan uw regels.
[135] Laat het licht van uw gelaat over mij schijnen,
onderwijs uw dienaar in uw wetten.
[136] Beken van tranen vloeien uit mijn ogen,
want uw wet wordt niet onderhouden.
Uit: Psalm 119 (NBV)
Hoe stralend schijnt het levenslicht
in 's werelds duist're nacht.
Wij heffen de geloofsbanier
en staan in Godes kracht.
De zwarte schaduwen des doods
omhullen heel de aard',
doch triomferen zal 't geloof
dat God Zijn volk bewaart.
Glorierijk is 't geloof,
glorierijk is 't geloof;
een wondere zegekracht,
die heel de aard' bedwingt.
[3] Hoor, een stem roept:
‘Baan voor de HEER een weg door de woestijn,
effen in de wildernis een pad voor onze God.
[4] Laat elke vallei verhoogd worden
en elke berg en heuvel verlaagd,
laat ruig land vlak worden
en rotsige hellingen rustige dalen.
[5] De luister van de HEER zal zich openbaren
voor het oog van al wat leeft.
De HEER heeft gesproken!’
Uit: Jesaja 40 (NBV)
Hoort gij 't kloppen? 't Klinkt ook nu;
wie staat buiten, wacht op u?
't Is een gast, zo hoog verheven,
die vol liefd' tot U wil gaan.
Wil uw harte Hem toch geven;
doe Hem open, neem Hem aan!