APOSTOLISCHEOBSERVER.NLAPOSTOLISCHEOBSERVER.NL


DE APOSTOLISCHEN.

                    

 

 

 

VOOR NIEUWS EN HISTORISCHE ACHTERGRONDEN.   

<>Index<>Navigatie pagina><Contact<> Disclaimer <> Archief<> An.reageren.<> Boeken <>forum

Met toestemming van uitgeverij Kok te Kampen plaatsen wij het boekwerkje

"dE APOSTOLISCHEN"

Door Drs. B.L.Brand

 

De redactie dank de uitgever voor de toestemming om het boekwerk te mogen publiceren. Het boek is jammer genoeg, niet meer in de handel verkrijgbaar. Op deze website IS OOK HET BOEK ">>>Het Apostolische werk in Nederland"  GEPUBLICEERD. dat boek is geschreven door Dr. M.Tang . Dit boek is echter op wetenschappelijke wijze geschreven. Het boek "De Apostolischen" is GROTENDEELS GELIJK WAARDIG  AAN het boek ">>>Het Apostolische werk in Nederland" maar dan zonder wetenschappelijke verwijzingen. De Redactie nodigt een ieder uit tot aanvullingen van het boek, ook de Redactie zal haar bijdrage in deze leveren.

 

 

INHOUDSOPGAVE

 

 INLEIDING..  4

DE OORSPRONG VAN HET APOSTOLISCHE WERK..  7

Het geestelijke klimaat  7

Wederkomstverwachting. 8

De Alburyconferenties. PAGEREF _Toc110082512 \h 9

Edward Irving. PAGEREF _Toc110082513 \h 9

Geesteswerkingen in West-Schotland. PAGEREF _Toc110082514 \h 11

Geesteswerkingen in Londen. PAGEREF _Toc110082515 \h 12

DE KATHOLIEK APOSTOLISCHE KERK.. PAGEREF _Toc110082516 \h 15

De eerste roepingen. PAGEREF _Toc110082517 \h 15

Irving af PAGEREF _Toc110082518 \h 16

Vorming van gemeenten. PAGEREF _Toc110082519 \h 16

Irvings levenseinde. PAGEREF _Toc110082520 \h 17

Voltooiing van de kerkordening. PAGEREF _Toc110082521 \h 17

‘Tijd van stilte’ PAGEREF _Toc110082522 \h 21

DE ‘NIEUWE ORDENING’ PAGEREF _Toc110082523 \h 23

De profeet Geyer PAGEREF _Toc110082524 \h 23

De roeping van Rosochacky en Preuf tot apostel PAGEREF _Toc110082525 \h 24

De roepingen door Woodhouse verworpen. PAGEREF _Toc110082526 \h 25

De roeping van Schwarz en anderen tot apostel PAGEREF _Toc110082527 \h 26

Scheuring na de dood van Preuf PAGEREF _Toc110082528 \h 26

DE APOSTOLISCHE ZENDING.. PAGEREF _Toc110082529 \h 28

DE KATHOLIEK APOSTOLISCHE GEMEENTE. PAGEREF _Toc110082530 \h 30

DE HERSTELD APOSTOLISCHE ZENDINGKERK.. PAGEREF _Toc110082531 \h 31

Scheuring na het overlijden van Schwarz. PAGEREF _Toc110082532 \h 31

De Hersteld Apostolische Zendingkerk na Schwarz. PAGEREF _Toc110082533 \h 34

DE HERSTELD APOSTOLISCHE ZENDINGGEMEENTE IN DE EENHEID DER APOSTELEN   PAGEREF _Toc110082534 \h 36

Apostel Kofman (1898-1910) PAGEREF _Toc110082535 \h 36

Apostel Van Oosbree (1910-1946) PAGEREF _Toc110082536 \h 36

De scheuring van 1946. PAGEREF _Toc110082537 \h 40

DE NIEUW APOSTOLISCHE KERK.. PAGEREF _Toc110082538 \h 44

HET APOSTOLISCH GENOOTSCHAP. PAGEREF _Toc110082539 \h 47

Apostel L. Slok (1946-1984) PAGEREF _Toc110082540 \h 47

Apostel J.L. Slok (1984-2001) PAGEREF _Toc110082541 \h 50

GELOOFSOPVATTINGEN.. PAGEREF _Toc110082542 \h 53

God, Christus en de Heilige Geest PAGEREF _Toc110082543 \h 53

Het geloof in de wederkomst PAGEREF _Toc110082544 \h 54

DE SACRAMENTEN.. PAGEREF _Toc110082545 \h 56

In de Katholiek Apostolische Kerk / Gemeente. PAGEREF _Toc110082546 \h 56

In de Hersteld Apostolische Zendingkerk. PAGEREF _Toc110082547 \h 57

In de Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen / Nieuw Apostolische Kerk  PAGEREF _Toc110082548 \h 58

In Het Apostolisch Genootschap. PAGEREF _Toc110082549 \h 60

DE AMBTEN.. PAGEREF _Toc110082550 \h 62

In de Katholiek Apostolische Kerk / Gemeente. PAGEREF _Toc110082551 \h 62

In de Hersteld Apostolische Zendingkerk. PAGEREF _Toc110082552 \h 65

In de Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen / Nieuw Apostolische Kerk  PAGEREF _Toc110082553 \h 65

In Het Apostolisch Genootschap. PAGEREF _Toc110082554 \h 66

DE EREDIENST. PAGEREF _Toc110082555 \h 67

In de Katholiek Apostolische Kerk / Gemeente. PAGEREF _Toc110082556 \h 67

In de Hersteld Apostolische Zendingkerk. PAGEREF _Toc110082557 \h 67

In de Nieuw Apostolische Kerk. PAGEREF _Toc110082558 \h 68

In Het Apostolisch Genootschap. PAGEREF _Toc110082559 \h 68

NAWOORD.. PAGEREF _Toc110082560 \h 70

ZAKELIJKE GEGEVENS. PAGEREF _Toc110082561 \h 73

LITERATUUR.. PAGEREF _Toc110082562 \h 76

OVER DE AUTEUR.. PAGEREF _Toc110082563 \h 78

 


 

 

INLEIDING

 

In een lieflijk deel van het Zuid-Engelse graafschap Surrey ligt op 35 km ten zuiden van Londen, tussen de steden Guildford en Dorking het plaatsje Albury. De parochiekerk van de Anglicaanse Kerk in dit plaatsje is een bijzondere kerk. Niet vanwege haar architectuur of hoge ouderdom. Opmerkelijk is wel dat de uit de negentiende eeuw stammende kerk is gebouwd op kosten van de eigenaar van het naburige landgoed. Maar wat de kerk vooral bijzonder maakt is niet het gebouw zelf, maar het eromheen liggende kerkhof. Op dit kerkhof met de typerende Engelse grafstenen liggen maar liefst negen apostelen begraven! Negen mannen die geloofden dat zij door de Heilige Geest tot apostel geroepen waren. Dat zij daar zijn komen te liggen was een misrekening, want zij hadden verwacht tijdens hun leven bij de wederkomst des Heren opgenomen te zullen worden in de wolken, de Heer tegemoet. Door de plaatselijke bevolking wordt dit gedeelte van het kerkhof het ‘Opstandingsveld’ genoemd.

 

Deze negen mannen geloofden dat zij samen met nog drie anderen, die elders begraven zijn, de twaalf apostelen van de eindtijd waren, die de kerk moesten voorbereiden op de op handen zijnde wederkomst des Heren. In 1836 richtten zij zich met een schriftelijk getuigenis, het Testimonium genaamd, tot de hoofden der kerk en der christenheid. In dit Testimonium werden het verval van de kerk en de heersende anarchie toegeschreven aan het feit, dat de kerk een grote zonde begaan had door het viervoudige ambt uit de begintijd te laten verdwijnen. Maar met de roeping door de Heilige Geest van twaalf apostelen en van profeten, evangelisten en herdersleraren was een begin gemaakt met de wederopbouw van de ene, katholieke (= algemene) en apostolische kerk. Het Testimonium eindigde met de oproep de door God geroepenen te aanvaarden, zich te bekeren en de enige mogelijkheid niet te versmaden om aan het naderend Laatste Oordeel te ontkomen.

 

Het was nooit de bedoeling geweest om een nieuwe kerk te stichten. De apostelen meenden dat God middels hen een werk verrichtte in en ten behoeve van de kerk. Dit is de oorsprong van het feit dat in de geschiedenis van deze beweging vaak gesproken wordt over het apostolische Werk. Toen echter de christenheid hun boodschap niet aannam, bleef de beweging in de praktijk als een aparte organisatie voortbestaan die als Catholic Apostolic Church aangeduid werd. Met deze benaming bedoelden de apostolischen echter de totale gemeenschap van alle in Christus gedoopten, de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk, waar men zich deel van wist. De onder apostelen vergaderde gemeenten hadden een begin gemaakt met de wederopbouw van de kerk zoals deze door Jezus bedoeld was. Hier werd het model gepresenteerd waarnaar de ganse christelijke kerk zich zou moeten richten, om zich voor te bereiden op de naderende wederkomst van de Heer. Er werd een uitgebreide hiërarchie van ambten ingesteld en een rijke liturgie ontwikkeld, die was samengesteld uit liturgieën van verschillende kerken. De christenheid werd in twaalf ‘stammen’ verdeeld en iedere apostel kreeg een stam toegewezen als arbeidsterrein. In de loop der tijd werden ook buiten Engeland gemeenten gesticht. Voornamelijk in Duitsland vond het apostolische Werk ingang.

 

Toen de wederkomst van Jezus Christus uitbleef en de ene na de andere apostel stierf, kwam de vraag aan de orde of het apostelcollege wel of niet aangevuld moest worden. In 1860 werden door een profeet nieuwe apostelen geroepen, die echter door het apostelcollege niet erkend werden. De gemeente Hamburg echter stelde zich toch onder het gezag van een nieuw geroepen apostel. De afscheiding die daarvan het gevolg was, werd het begin van een nieuwe tak van het apostolische Werk, vaak aangeduid als de ‘nieuwe ordening’. Deze nieuwe ordening heeft zich in de loop der tijd door afscheidingen in talrijke richtingen vertakt, die in mindere of meerdere mate van de oorspronkelijke opvattingen zijn afgeweken. Vrijwel overal ter wereld zijn nu apostolische kerken te vinden, die samen miljoenen leden tellen. In Nederland zijn er minstens tien apostolische groeperingen, die globaal in vier richtingen te onderscheiden zijn.

 

  1. De oorspronkelijke katholiek apostolische, ontstaan in Engeland en door een Duitse evangelist naar Nederland gebracht.

 

  1. De hersteld apostolische, die door Schwarz naar Nederland werd gebracht vanuit de in 1863 van de Katholisch-apostolische Gemeinde afgescheiden gemeente Hamburg (‘de nieuwe ordening’).

 

  1. De nieuw apostolische. Na de dood van Schwarz scheidde in 1898 de Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen (1-JAZEA) zich af van de Hersteld Apostolische Zendingkerk (HAZK). In de HAZEA werd onder invloed van de Duitse apostelen Krebs en Niehaus een vernieuwing doorgevoerd (‘het nieuwe licht’). Ter onderscheiding van de HAZK duiden we deze richting aan als nieuw apostolisch, zoals ze zich later ook inderdaad ging noemen.

 

  1. De eigensoortige richting van Het Apostolisch Genootschap, dat in 1951 werd opgericht na in 1946 afgescheiden te zijn van de nieuw apostolische richting.

 

Van de tot deze vier richtingen behorende groeperingen is de stichting Het Apostolisch Genootschap met ruim 20.000 leden verreweg de grootste. Dit in 1951 opgerichte genootschap heeft weliswaar dezelfde oorsprong als de andere apostolische groeperingen, maar is een geheel andere weg ingeslagen. Terwijl de onderlinge verschillen tussen de andere apostolische groeperingen relatief klein zijn, wijkt Het Apostolisch Genootschap daar zo sterk vanaf, dat het samenbrengen van dit genootschap met de andere groeperingen onder de ene noemer ‘apostolisch’ grote misverstanden kan wekken. Veeleer kan dit genootschap betiteld worden als een christelijk-humanistische vereniging, die in het bijzonder gekenmerkt wordt door een continue ontwikkeling en bijstelling van opvattingen en instituties.

 

In de eerste hoofdstukken van dit boekje worden de ontstaansgeschiedenis van het apostolische Werk in Groot Brittannië en Duitsland en de historische ontwikkeling van de verschillende groeperingen in Nederland geschetst. Daarna worden van de voornaamste groeperingen de geloofsopvattingen, de sacramenten, de ambtenstructuur en de eredienst besproken.

 


 

 

 

 

 

 

DE OORSPRONG VAN HET APOSTOLISCHE WERK

 

Het geestelijke klimaat

 

De oorsprong van het apostolische Werk is voor een belangrijk deel te vinden in het in Zuid-Engeland gelegen plaats je Albury, voornamelijk op het daarbij gelegen landgoed Albury Park. Dit landgoed behoorde toe aan de aristocraat Henry Drummond, een schatrijke bankier en gedurende twee perioden lid van het Engelse Lagerhuis. Deze Drummond behoorde tot de sociaal hoog geklasseerde, conservatieve kringen, waarin het gevoel wijdverbreid was dat de christelijke wereld in een diepe crisis was geraakt. Dit crisisgevoel werd veroorzaakt door ontwikkelingen die rond de overgang van de 18e naar de 19e eeuw hun hoogtepunt hadden bereikt. Het openbaringskarakter van het christelijke geloof was door de filosofen van de Verlichting aangevochten. Sommigen hadden er een op de rede gebaseerde natuurlijke godsdienst (deïsme) voor in de plaats gesteld, anderen waren atheïst geworden. Tegenover het koningschap bij de gratie Gods stelden de verlichte denkers het principe van de volkssoevereiniteit.

 

In 1789 brak de Franse Revolutie uit, die kerk en staat van elkaar scheidde, de macht van koning en kerk uitholde, een einde maakte aan de standenstaat en de gelijkheid voor de wet invoerde. De Franse legers verspreidden in de jaren daarna de revolutionaire principes over grote delen van West-Europa. Meer dan twintig jaar lang voerde Groot Brittannië strijd tegen het revolutionaire Frankrijk en het machtsstreven van keizer Napoleon.

 

Een andere oorzaak van het crisisgevoel in Groot Brittannië was de in de 18e eeuw begonnen Industriële Revolutie, die leidde tot verstedelijking, ingrijpende maatschappelijke verschuivingen en sociale ellende. Rond 1830 werd de ondergangsstemming bovendien nog eens aangewakkerd door een nieuwe revolutie in Frankrijk (de Julirevolutie), door kerkelijke twisten, door de Reform Bill (een kieswet die de macht van de grootgrondbezitters aantastte), door revolutionaire onrust onder de boeren en door een maandenlang durende cholera-epidemie. In conservatieve kringen ontstond de overtuiging dat de basis onder het maatschappelijk bestel en de moraal was weggeslagen en dat herstel slechts mogelijk was door terugkeer tot de door God gewilde orde.

 

In de Romantiek, de cultuurstroming die volgde op de Verlichting, nam de religie een belangrijke plaats in. In het protestantisme ontstond een opwekkingsbeweging, het Réveil genaamd. Het Réveil begon in Genève, waar sinds 1810 een kring bestond van theologiestudenten en jonge predikanten, die zich op intensieve bijbelstudie toelegden. Wie voegde zich in 1817 bij deze Geneefse vriendenkring? De al eerder genoemde Engelsman Henry Drummond. Eigenlijk was hij op een pelgrimstocht naar het Heilige Land, maar hij bleef in Genève steken. Regelmatig kwam hij met de Zwitsers samen, vierde met hen het Avondmaal en stimuleerde hen om zich af te scheiden en een aparte gemeenschap te stichten. Het Réveil verspreidde zich over delen van Zwitserland, Duitsland en Frankrijk. Het kwam ook in Nederland op, waar de dichter Willem Bilderdijk de baanbreker werd. Verder behoorden al spoedig tot de Réveilkring: de politicus en historicus Groen van Prinsterer, de dichter Willem de Clerq en de bekeerde joden Isaac da Costa en Abraham Ca In. deze kringen leefde sterk de wederkomstverwachting. Hun denkbeelden hieromtrent werden o.a. beïnvloed door de werken van Edward Irving, de Schotse prediker en theoloog, die grote invloed zou hebben op het ontstaan van de Catholic Apostolic Church. Zo schreef Da Costa in juni 1830 aan De Clerq over een van Irvings werken (‘Preliminary Discourse’): ‘Ook op mij heeft dit meesterstuk van godgeleerde en Schriftuurlijke wijsheid, kracht en levendigheid een onuitwischbaren indruk gemaakt.’ En op 30 juni 1831 schreef hij aan De Clerq: ‘In mij is geen kracht, die prophecijen. Mochten wij dag en nacht knielende en zoekende zijn, om iets van dat verborgen manna deelachtig te worden. Die Irving is wel een uitverkoren vat.’ De zoon van Capadose, Isaac Capadose, vestigde zich later als coadjutor-apostel van de Catholic Apostolic Church in Albury.

 

Wederkomstverwachting

 

De aanhangers van het Réveil zagen helemaal niets in de vooruitgangsgedachte van de Verlichting. Zij zagen alleen maar verschijnselen van decadentie en van een naderende ondergang. In de beroeringen van hun tijd meenden zij de tekenen te zien van de op handen zijnde wederkomst van Christus en het Laatste Oordeel. Waar kwam die weder komstverwachting vandaan? In het vroege christendom was er al de gedachte, dat de verlossing die Jezus Christus door zijn kruisdood tot stand had gebracht nog gecompleteerd moest worden. De voltooiing van de verlossing zou plaats hebben door de wederkomst van Christus. De door verschrikkelijke rampen ingeluide wederkomst zou gevolgd worden door het Laatste Oordeel, waarna het eeuwig durende Koninkrijk Gods zou aanbreken. Op grond van Openbaring 20 was er ook de voorstelling van een duizendjarig rijk, dat vooraf zal gaan aan het einde der tijden. Aan het begin van dit rijk heeft een eerste opstanding plaats van de uitverkorenen des Heren, die samen met de nog levende uitverkorenen in de wolken opgenomen zullen worden om met Christus als koningen en priesters in het duizendjarig rijk te regeren. Aan het eind van het duizend jarig rijk vindt een geweldige strijd tussen Satan en Christus plaats. Nu staan alle doden op om aan het Laatste Oordeel onderworpen te worden. Hierna breken een nieuwe hemel en een nieuwe aarde aan. Het geloof in een duizendjarig rijk noemt men chiliasme (afgeleid van het Griekse ‘chilioi’, dat ‘duizend’ betekent) of millennialisme (afgeleid van ‘millennium’ = periode van duizend jaar).

 

Na de eerste eeuwen zwakte het geloof in de wederkomst af en werd naar een verre toekomst verschoven. Dit hing samen met de veranderde positie van de christenen, die van vervolgde verschoppelingen tot leden van een staatskerk waren geworden. De verwachting van een eerste opstanding en een duizendjarig rijk werd gespiritualiseerd. Augustinus interpreteerde de eerste opstanding als het nieuwe leven dat met Christus in de wereld gekomen was en het duizendjarig rijk zag hij als de periode die de kerk zou doormaken tot de wederkomst. Deze opvatting is later opgenomen in de leer van de Rooms-Katholieke Kerk.

 

In tijden van crisis vlamde de oorspronkelijke weder komstverwachting echter regelmatig weer op. In zijn boek The Pursuit of the Millennium beschrijft Norman Cohn chiliastische bewegingen in de Middeleeuwen. Hij komt tot de conclusie dat er altijd sprake was van sociale en culturele desoriëntatie. De chiliastische predikers vonden hun aanhang vooral onder de ‘rootless poor’, het stadsproletariaat, dat ontstaan was door verhuizing van het platteland naar de stedelijke centra van textielnijverheid. Ook na de Middeleeuwen vinden we chiliasme herhaaldelijk terug, in de 19e eeuw bijvoorbeeld bij de darbysten, de adventisten, mormonen, Jehovah’s Getuigen en bij de apostolischen.

 

De godsdienstsociologen die in hun werk de Catholic Apostolic Church noemen, menen dat het bijzondere in de ontstaansgeschiedenis van deze kerk is, dat het in dit geval ging om protest van de sociale bovenlaag. Werner Stark spreekt in zijn boek Sociology of Religion over reactionair politiek protest tegen de democratie en vooral tegen de Reform Bill. Volgens J.W. Becker (Het eeuwige heimwee; chiliasme en sektarisme, een historisch-sociologische studie) was er daarnaast ook sprake van culturele desoriëntatie als gevolg van de Franse Revolutie. Wat Becker niet noemt is de culturele desoriëntatie ten gevolge van de Industriële Revolutie. Men was afkerig van de commercialisering en rationalisering van de maatschappij. Men verlangde terug naar een (geïdealiseerde) agrarische, patriarchale samenleving, waarin iedereen zijn vaste plaats had. In feite zijn er echter geen gegevens om te stellen dat de Catholic Apostolic Church als geheel tot de sociale bovenlaag behoorde. Dit gaat wel op voor de leidende figuren, maar bijvoorbeeld de gemeente die Drummond stichtte in Albury bestond hoofdzakelijk uit arme lieden. Ook de eerste Schotse gemeenten zullen geen aristocratisch karakter gehad hebben. Het chiliasme kan ook in deze tijd een sterke aantrekkingskracht gehad hebben op de plattelandsbevolking, die ten gevolge van de Industriële Revolutie naar de stad getrokken was. Ook later in de apostolische geschiedenis zou blijken dat het chiliasme juist ook op sociaal laag geklasseerde bevolkingsgroepen aantrekkingskracht uitoefende.

 

De Alburyconferenties

 

Tot de sociale bovenlaag behoorde in ieder geval wel Henry Drummond. Hij was een aanhanger van het chiliasme en hij organiseerde van 1826 tot 1830 op zijn landgoed in het plaatsje Albury jaarlijks een conferentie ter bestudering van de profetische geschriften in de bijbel. Aan de conferenties, die een week duurden en geleid werden door Hugh McNeile, de rector van Albury, namen in totaal 44 personen deel, de helft geestelijken en de helft leken, grotendeels behorend tot de Anglicaanse Kerk. Drummond heeft de besprekingen van deze conferenties weergegeven in Dialogues on Prophecy, een driedelig werk. Kort samengevat was de slotconclusie van deze conferenties dat in de Franse Revolutie een aanvang was gemaakt met de in Openbaring voorspelde uitstorting van de fiolen van Gods toom. De oordelen over de christenheid zouden hun hoogtepunt bereiken in de vernietiging van de zichtbare kerk en de staat. Met de wederkomst van de Messias zou het duizendjarig rijk aanbreken. Na de conferenties werd de bespreking van deze onderwerpen voortgezet in het driemaandelijkse tijdschrift Morning Watch, dat van 1829 tot 1833 verscheen. Dit tijdschrift werd grotendeels volgeschreven door Edward Irving, een van de deelnemers aan de conferenties. Irving, predikant van de Schotse Kerk in Londen, zou een van de sleutelfiguren worden in de wordingsgeschiedenis van het apostolische Werk. Door zijn faam als prediker en schrijver en door de grote rol die hij bij het ontstaan van het apostolische Werk speelde, werd dit, tot zijn verdriet, ook wel irvingisme genoemd. Zijn leven en werk verdienen daarom een aparte bespreking.

 

Edward Irving

 

Edward Irving werd op 4 augustus 1792 geboren in Annan, een stadje in het zuid-westen van Schotland. Op dertienjarige leeftijd ging hij studeren aan de universiteit van Edinburgh. Toen hij na vier jaar zijn algemene studies had beëindigd, werd hij onderwijzer en volgde als werkstudent de theologische opleiding. Na voltooiing hiervan werd hij in 1819 beroepen als assistent van Thomas Chalmers, een beroemd en populair predikant van de Schotse Kerk in Glasgow. Drie jaar later kreeg hij een aanstelling aan de Caledonian Chapel in Londen. De presbyteriaanse gemeente die in deze kapel bijeenkwam, was geslonken tot ongeveer vijftig volwassen leden, maar na Irvings komst begon zij weer te groeien, langzaam maar gestaag. Tot er plotseling zondagen kwamen dat de kapel uitpuilde van de mensen. Lange rijen verdrongen zich voor de ingang om een plaats te bemachtigen en straten ver stonden de koetsen, vele voorzien van een adellijk wapen. Hoe ontstond deze plotselinge populariteit? Hoogstwaarschijnlijk heeft minister Canning hiertoe de stoot gegeven, nadat hij tijdens een debat in het Lagerhuis over de inkomsten van de kerk vol lof gesproken had over een indrukwekkende preek, die hij Irving had horen houden in de nederige Caledonian Chapel. Het gevolg was dat Irving van de ene dag op de andere befaamd was in leidende kringen. Hoge edelen, vooraanstaande politici en beroemde schrijvers schaarden zich onder zijn gehoor. Ongetwijfeld kwam deze plotselinge belangstelling voor een deel voort uit sensatiezucht en was het bijwonen van een preek van Irving een tijdlang een soort modegril. Alleen het uiterlijk van Irving verwekte reeds de nodige sensatie. Hij had een reusachtige gestalte en droeg, in strijd met de gewoonte van die tijd, zijn zwarte, in het midden gescheiden haren tot op de schouders. Hij had een nobel gezicht en hoewel zijn ogen enigszins loensten, scheen dit hem eerder interessanter te maken dan dat dit hem ontsierde. Irving was een voortreffelijke spreker. Met zijn krachtige, melodieuze stem droeg hij zijn preken voor, weliswaar op papier uitgeschreven, maar zonder daar in het minst van afhankelijk te zijn. Van degenen die door deze eigenschappen aangetrokken werden, zouden velen niet meer komen zodra het nieuwtje er af was. Irvings prediking sloot echter ook aan bij een wijd verbreide behoefte, juist in aristocratische kringen, aan een vernieuwing van het geloof. Evenals in de Schotse Kerk overheerste in de Anglicaanse Kerk in de achttiende eeuw het rationalisme. Het onderschrijven van de 39 geloofsartikelen was een formele aangelegenheid. De kerkelijke benoemingen hadden een politiek karakter. Alle bisschoppen waren Tories en hadden nauwe banden met de aristocratie. De aristocratie dacht en leefde vrijzinnig. Hierin kwam echter verandering door de Franse Revolutie, die vele aristocraten tot het besef bracht hoe de sociale orde gevaar liep als men geen ernst maakte met gewijde zaken. In de behoefte van velen aan een nieuwe bezieling, aan een christendom dat het hart raakte, werd door Irvings gloedvolle prediking voorzien.

 

In 1825 werd Irving gewonnen voor het chiliastische interpretatiesysteem van de schrijver Hatley Frere. Dit systeem kwam erop neer dat de gebeurtenissen van de Franse Revolutie beschouwd werden als de gebeurtenissen die volgens de bijbel zich zullen voltrekken tijdens de uitstorting van de zesde flool (Openbaring 16: 12-16) en dat de wederkomst van Christus zal plaatshebben aan het begin van het duizendjarig rijk. Deze inzichten vielen in Irvings geest als zaad in een toebereide akker en schoten wortel. Het aanvaarden van de profetische visoenen in de bijbel als reële voorspelling van toekomstige gebeurtenissen stemde over een met zijn fundamentalistische opvatting van de gehele bijbel als Gods openbaring. Zijn pessimistische kijk op de wereld om hem heen en zijn crisisgevoel kregen een hechte bijbelse basis in een systeem dat de actuele gebeurtenissen interpreteerde als de voorspelde rampen die de wederkomst inluidden. Irving ging zijn nieuw verworven inzichten in 1825 uitdragen in een boek, getiteld Babylon and infidelity foredoomed of God en in zijn preken. In 1827 zette hij in een lange inleiding op het door hem zelf uit het Spaans vertaalde boek van Emanuel Lacunza The Coming of Messiah in Glory and Majesty de betekenis en gevolgen van de weder komstverwachting uiteen. Door de wederkomst in een verre toekomst te plaatsen, waren de vruchten van het geloof in de wederkomst, zoals waakzaamheid, troost, ijver, volharding en heiligheid, verloren gegaan. De opvatting dat een lange periode van vrede en welvaren vooraf zal gaan aan de wederkomst, was niet te rijmen met de bijbelse oproep voortdurend uit te zien naar die wederkomst als een gebeurtenis die zich elk moment kon voltrekken. Zijn interpretatie van de profetieën ten aanzien van de wederkomst lag in grote lijnen vast nog voordat een begin was gemaakt met de Alburyconferenties.

 

Geesteswerkingen in West-Schotland

 

De Anglicaanse geestelijke Haldane Stewart, deelnemer aan de Alburyconferenties, had sinds 1826 in een wijdverbreid pamflet en daarna met prediking op vele plaatsen in Engeland en Schotland, mensen aangespoord te bidden om een hernieuwde uitstorting van de Heilige Geest. Velen hadden daaraan gehoor gegeven.

 

In 1830 vernam de Alburygroep van wonderbaarlijke gebeurtenissen in de omgeving van Glasgow. Omstreeks die tijd was de Schotse theologische wereld in beroering gebracht door opvattingen en leringen, die uiteindelijk door de generale synode van de Schotse Kerk als dwalingen werden veroordeeld. Deze opvattingen werden vooral verkondigd door John Macleod Campbell, predikant te Row. Campbell kon niet geloven in de leer van de voorbeschikking, volgens welke Christus alleen voor de uitverkorenen was gestorven. Als hij in zichzelf liefde voor al zijn broeders en zusters ontdekte, mocht hij dan niet geloven in een allen omvattende liefde van God? In 1831 werd Campbell door de generale synode veroordeeld en afgezet. Ook andere predikanten met soortgelijke of andere afwijkende opvattingen werden in die tijd afgezet. Robert Story; predikant van Rosneath, legde in zijn prediking de nadruk op de vaderliefde van God en de verlossing in Jezus Christus. In zijn parochie woonde op een boerderij in het plaatsje Fernicarry de aan tuberculose lijdende Isabella Campbell. Tijdens haar ziekbed gaf ze blijk van zoveel wijsheid en innige vroomheid dat vele mensen haar kwamen bezoeken. Na haar overlijden schreef Story een boek over haar, dat in 1829 uitkwam en waarvan vele duizenden exemplaren in korte tijd werden verkocht. Nog heden ten dage staat er achter het huis waar ze woonde, op een helling die uitkijkt op het Gareloch, een gedenksteen met het opschrift ‘Hier was Isabella Campbell gewend te bidden’.

 

De religieuze geladenheid in deze streek van Schotland was voor een belangrijk deel opgewekt door de machtige prediking van Edward Irving, die in 1828 en 1829 een predikreis door Schotland ondernam. Duizenden liepen uit om de beroemde prediker te horen. In Kirkcaldy was de kerk zo afgeladen vol dat een galerij instortte, waarbij minstens 35 doden vielen. Tijdens zijn preek in Rosneath moet zich onder zijn gehoor ook Mary Campbell hebben bevonden, de mooie en intelligente zuster van de gestorven Isabella. Kort daarop kreeg Mary dezelfde ziekte als haar zuster en ook zij verwierf zich een faam van heiligheid. Vooral geïnspireerd door een gesprek met Irvings assistent Scott hield Mary zich sterk bezig met de gaven van de Heilige Geest. Scott was ervan overtuigd dat deze gaven, als beschreven in 1 Cor. 12 en 14, niet alleen bestemd waren geweest voor de eerste eeuwen van de christelijke kerk, maar voor alle tijden. Over de woorden van Scott nadenkend, kwam Mary na enige tijd tot de overtuiging dat lichamelijk lijden het werk van Satan was, alleen te overwinnen door de kracht van Christus. Voordat Mary ziek werd, had ze met haar verloofde plannen gemaakt om zendingsarbeid in het buitenland te gaan verrichten. Na de dood van haar verloofde en nadat ze zelf ziek geworden was, had zij deze plannen niet losgelaten. Begin 1830 ging haar toestand sterk achteruit, maar desondanks was ze volop bezig met haar zendingsplannen. Tijdens een bezoek van een zuster en een vriend op zondag 28 maart barstte ze tijdens een gebed los in een met bovenmenselijke kracht uitgesproken, onbekende taal. Aanvankelijk verkeerde Mary in de veronderstelling dat het de taal van de Pelew Islands (= Palau eilanden) was, die zij zich als zendingsgebied had gedacht. Al spoedig bleek dat het hier niet om een bestaande taal ging, maar om onbegrijpelijke klanken. Het was het eerste voorbeeld in deze kring van het spreken in tongen (glossolalie). In de bijbel lijkt sprake te zijn van dit verschijnsel op het eerste pinksterfeest in Jeruzalem na de dood van Jezus (Hand. 2:1-13) en ook in de gemeente te Corinthe (1 Cor. 14:1-25). Ook later in de geschiedenis wordt meermalen van het verschijnsel melding gemaakt, o.a. bij de montanis ten (2e eeuw), de Hugenoten en jansenisten (17e eeuw) en de Shakers (18e eeuw). Het spreken in tongen ging veelal gepaard met fysieke verschijnselen als krampachtige bewegingen van de schouders en het sissen tussen de tanden door. Als rationele verklaring wordt wel aangevoerd dat het een extatisch verschijnsel is, dat onder invloed van suggestie door het onderbewustzijn teweeg wordt gebracht. In een toestand van trance wordt het onderbewuste losgekoppeld, waardoor motorische en sensorische automatismen optreden. Men verliest de normale beheersing over de spraakorganen, waardoor gedachten uit het onderbewustzijn zich uiten in onbegrijpelijke klanken.

 

De volgende merkwaardige gebeurtenis deed zich voor in Port Glasgow. Daar woonde de familie Macdonald, bestaande uit twee broers en drie zusters. De tweelingboers James en George hadden een scheepswerfje dat dreigde failliet te gaan. De broers zochten nu hun kracht in de godsdienst. Hun zuster Margaret werd ernstig ziek en op haar ziekbed kreeg ze dezelfde soort ervaring als Mary Campbell. In 1830 ging haar toestand sterk achteruit en steeds meer zocht ze haar kracht in gebed en bijbellezing. Op woensdag 14 april was ze zo ziek dat men dacht dat ze sterven zou. Plotseling kreeg ze kracht en zei: ‘Er zal vandaag een machtige doop met de Heilige Geest plaatsvinden’, waarna ze uren voortging met gebed en lofprijzing. Op etenstijd kwamen de twee broers thuis, die ze uitvoerig toesprak, eindigend met een gebed dat James op dat moment begiftigd mocht worden met de kracht van de Heilige Geest. James antwoordde: ‘Die heb ik gekregen.’ Hij vatte Margaret bij de hand en zei: ‘Rijs op en sta.’ Margaret stond op, waarna ze samen aan tafel gingen.

 

Na het eten gingen de broers weer naar de scheepswerf, waar James een brief schreef aan Mary Campbell, haar gebiedend op te staan. De volgende morgen zei James tot ieders verbazing dat hij naar de kade ging om te zien of Mary aankwam. Inderdaad arriveerde Mary, volkomen genezen. Ze vertelde dat ze bij het lezen van de brief een enorme kracht in zich voelde komen en dat ze het gevoel had of ze van de aarde werd opgetild. Ze was opgestaan en had gedanst en gezongen. In de maanden die volgden werd regelmatig in tongen gesproken tijdens gebedsbijeenkomsten ten huize van de Macdonalds en op andere plaatsen. De gebeurtenissen trokken wijd en zijd belangstelling en velen kwamen naar Port Glasgow om de manifestaties zelf bij te wonen.

 

Geesteswerkingen in Londen

 

De Alburyconferentie die in juli 1830 bijeenkwam, ontving een schriftelijk verslag van de gebeurtenissen in Schotland. Drummond en enkele anderen waren overtuigd dat het een werk van de Geest Gods was. Men besloot te bidden voor opwekking van de gaven en een nader onderzoek in te stellen naar de manifestaties in Schotland. Een gezelschap van drie dames en drie heren vertrok uit Londen naar Schotland om de gebeurtenissen daar te onderzoeken. Het gezelschap stond onder leiding van John Bate Cardale, een 28-jarige advocaat. Twee van de dames waren zijn vrouw en zijn zuster. Cardale behoorde tot de Anglicaanse Kerk en was zeer geïnteresseerd in de verschijnselen die aangezien werden voor gaven van de Heilige Geest. Toen het gezelschap uit Schotland terugkwam, nodigde Drummond een aantal van hen uit om te Albury verslag uit te brengen aan enkele geïnteresseerden, onder wie Irving. Tijdens een verblijf van drie weken in Port Glasgow had Cardale verschillende malen het spreken in tongen meegemaakt en hij was geheel overtuigd geraakt van de waarachtigheid en de goddelijke oorsprong van de manifestaties.

 

Cardale ging nu in zijn huis wekelijkse gebedsbijeenkomsten houden, waarin gebeden werd om uitstorting van de gaven. In het voorjaar van 1831 kreeg Mrs. Cardale de gave van tongentaal en profetie. Spoedig daarna kreeg ook Cardale’s zuster Emily de gave. De predikant van de gemeente waartoe de Cardales behoorden, keerde zich tegen hen, waarop de familie Cardale zich aansloot bij de gemeente van Irving. Een andere begiftigde was een zekere Miss Hall, gouvernante in het huis van het parlementslid Spencer Perceval, die met de beweging sympathiseerde.

 

In de intussen voor Irvings sterk gegroeide gemeente op Regent Square gebouwde kerk werden bijeenkomsten gehouden, waarin werd gebeden om door de Heilige Geest gezalfde apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraren, omdat zij de aangewezen bedieningen waren voor het opbouwen van het lichaam van Jezus Christus. Tijdens een van deze bijeenkomsten barstte een zekere Oliver Taplin los in een tong, gevolgd door de woorden: ‘Jehovah, hoor ons.’ Ook in de volgende samenkomsten sprak hij in tongen en zijn uitingen in het Engels kwamen erop neer dat de Geest aan banden gelegd werd. Irving stelde nu zijn gemeente op de hoogte van de gebeurtenissen en nodigde ieder uit in de gebedsbijeenkomsten de geesten te komen beproeven. Op dat moment liet hij de manifestaties nog niet toe in de zondags eeredienst. De beslissing daarover werd hem opgedrongen door een gebeurtenis in de morgendienst op 16 oktober. Miss Hall voelde zich overweldigd door de kracht van de Heilige Geest en rende naar de sacristie, waar zij, toch nog hoorbaar voor de gemeente, losbarstte in een tong. Dit veroorzaakte in de kerk een geweldige opwinding en rumoer. Irving vroeg om aandacht en nadat de orde hersteld was, legde hij uit wat er aan de hand was. Toen de avonddienst begon, had Irving besloten de uitingen voortaan in de dienst toe te laten. De over de gang van zaken ongerust geworden kerkvoogden kwamen bijeen en verzochten Irving zijn gedragslijn tegenover de manifestaties te veranderen. Deze weigerde, zich erop beroepend dat in de trustakte de inrichting van de dienst aan hem werd overgelaten.

 

Begin 1832 stond er een profeet op die met groter gezag sprak dan alle anderen. Toen Robert Baxter, jurist te Doncaster, hoorde van de gebeurtenissen in Schotland was hij overtuigd van de goddelijke oorsprong ervan. In de zomer van 1831 bezocht hij een gebedsbijeenkomst te Londen, waar de geestesuitingen van Taplin en Miss Cardale grote indruk op hem maakten. Spoedig daarna kreeg hij zelf ook de gave van profetie. De inhoud van zijn profetieën en de grote autoriteit waarmee hij sprak, maakten diepe indruk. Irving ging vermoeden dat in Baxter het apostolisch ambt vervuld werd waarom hij al maanden bad. Baxter zelf kreeg de openbaring dat hij op de veertigste dag na zijn roeping tot het geestelijke ambt apostel zou worden, met de daaraan verbonden kracht om tekenen, wonderen en machtige daden te verrichten, Op de aangewezen dag voor de wonderbare roeping van Baxter gebeurde er niets. Enkele dagen later kreeg hij een openbaring dat de leer van Irving aangaande de menselijke natuur van Jezus onjuist was. Hij schreef dit aan Irving, waarop deze antwoordde dat Baxter misleid was, hierin gesteund door openbaringen van Mrs. en Miss Cardale. Door al deze dingen kwam Baxter ten slotte tot de overtuiging dat de geest die door hem en andere begiftigden sprak niet de Geest Gods, maar de geest van Satan was. Naar Londen reizend om hierover met Irving te spreken, arriveerde hij op de morgen dat Irving voor het presbyterium in Londen moest verschijnen.

 

De aanklacht luidde dat Irving aan daartoe niet gerechtigde personen de gelegenheid had gegeven te spreken tijdens de eredienst. Irvings verweer hield in dat het ging om uitingen van de Heilige Geest en dat nergens in de Schotse geloofsbelijdenissen of in de ordeboeken te vinden was dat profeteren in de kerk verboden was. Het was niet in Irvings voordeel dat zowel Baxter als Miss Hall een verklaring hadden afgelegd dat zij misleid waren geweest. Het presbyterium achtte Irving schuldig aan de aanklacht en oordeelde hem ongeschikt om aan te blijven als predikant van de Schotse Kerk. Zo werd Irving de verdere toegang geweigerd tot de kerk, die juist ter wille van zijn succesvolle prediking was gebouwd. Het grootste deel van Irvings gemeente bleef hem trouw en scheidde zich af van de Schotse Kerk. Deze afgescheiden gemeente vond na enige tijd een onderkomen in een voormalige schilderijengalerij in Newman Street, waar ze twintig jaar lang zou blijven. Ook op andere plaatsen in Londen (Bishopsgate, Chelsea en Southwark) en daarbuiten vormden zich gemeenten onder leiding van geestelijken die geloof hechtten aan de geestesgaven. Deze gemeenten zouden zich later aaneen gaan sluiten in de Organisatie die te boek kwam te staan als de Catholic Apostolic Church, in dit boekje verder aan te duiden als Katholiek Apostolische Kerk. In Duitsland zou deze Katholisch-apostolische Gemeinden gaan heten en in Nederland Katholiek Apostolische Gemeente.

 


 

 

DE KATHOLIEK APOSTOLISCHE KERK

 

De eerste roepingen

 

In juli 1830 was in Albury de laatste conferentie gehouden. Enkele deelnemers geloofden in de bovennatuurlijke oorsprong van de verschijnselen in Schotland en zij zouden later ambten gaan bekleden in de Katholiek Apostolische Kerk. In 1831 organiseerde Drummond gebedsbijeenkomsten te Albury en Guildford om te bidden om uitstorting van de gaven. McNeile, voorzitter van de Alburyconfe renties en geestelijke van de parochiekerk waarvan Drummond patroon was, geloofde niet in de geestesuitingen en keerde zich tegen de gebedsbijeenkomsten. Drummond ging nu niet meer bij hem ter kerke en organiseerde ook op zondag bijeenkomsten in zijn eigen huis. Hij riep William Caird, de echtgenoot van Mary Campbell, naar Albury om als evangelist te werken onder de armen. De circa twintig deelnemers aan de bijeenkomsten waren arme lieden, methodisten en enkelen die geheel van de kerk vervreemd waren. Tijdens een gebedsbijeenkomst op 29 juli 1832 kreeg Drummond de gave om te spreken in de Heilige Geest. Op 20 oktober werd Drummond door een van de profetisch begiftigden uit Londen tot pastor van de groep in Albury geroepen. Dit was de eerste keer dat iemand tot een ambt geroepen werd door een der profeten. Men meende echter dat deze roeping wel bevestigd moest worden door een wijding en de vraag rees nu wie die wijding zou moeten verlenen. Het voorstel van enkelen om de wijding door Irving te laten verrichten werd door Drummond afgewezen, omdat hij een wijding door een geestelijke van de Schotse Kerk niet geldig achtte.

 

Nu volgde een nog belangrijker stap op de weg naar een eigen organisatie. Bij velen bestond al enige tijd de hoop en de verwachting dat de ambten uit de eerste christelijke kerk, vooral het apostelambt, hersteld zouden worden. Vooral Cardale hield zich in gedachten vaak bezig met de mogelijkheid dat er weer apostelen geroepen zouden worden. In oktober 1832 kreeg hij de gave van het spreken in de Heilige Geest en korte tijd later werd hij tot apostel geroepen. Tijdens een huiselijke gebedsbijeenkomst bad Cardale om uitstorting van de Heilige Geest, waarop Drummond in de Geest sprak: ‘Deel die dan uit. Zijt gij niet een apostel?’ De vraag was nu wat men van dit apostelambt mocht verwachten. De roeping was niet gepaard gegaan met de uitdeling van bijzondere gaven. Voor sommigen was dit reden om de apostelroepingen en alles wat daaruit voortvloeide, niet te erkennen.

 

Op 24 december 1832 arriveerden Cardale en Taplin te Albury om een paar dagen bij Drummond door te brengen. In het avondgebed trad Cardale op de al eerder door Drummond tot evangelist geroepen Caird toe en wijdde hem door handoplegging. De hoopvolle verwachtingen waren echter vooral gericht op de wijding van Drummond tot pastor van de gemeente. In de avond van de tweede kerstdag sprak Taplin in tongen, gevolgd door een oproep tot Cardale om de engel van de gemeente te wijden. Cardale ging op de geknielde Drummond toe en na een lang gebed legde hij zijn beide handen op diens hoofd en wijdde hem tot pastor. Zo kwam er een gemeente te Albury onder een door een profeet geroepen en door een apostel gewijde voorganger.

 

Irving af

 

Albury had op dat moment echter veel minder betekenis voor de beweging dan de gemeente in Newman Street. Deze gemeente was verreweg de grootste en Irving was nog altijd de centrale figuur. Zijn positie ging echter veranderen door zijn afzetting door de Schotse Kerk. Op woensdag 13 maart verscheen Irving voor het presbyterium te Annan om zich te verantwoorden voor zijn leer aangaande de Incarnatie, zoals uiteengezet in zijn boek The Orthodox and Catholic Doctrine of Our Lord’s Human Nature. Daarin had hij gesteld dat Jezus Christus het zondige vlees van na de zondeval had aangenomen, maar door de inwoning van de Heilige Geest altijd zondeloos gebleven was. Tijdens dit proces verzette hij zich hartstochtelijk tegen de bewering dat hij de zondigheid van de menselijke natuur van Jezus had geleerd. En opnieuw bracht hij het grote belang naar voren van de volgens hem enig juiste opvatting, dat Jezus het menselijk vlees had geheiligd en daarmee voor iedere gelovige de mogelijkheid had geopend heilig te worden. Een van de leden van het presbyterium betoogde echter dat ten aanzien van de menselijke natuur van Christus nooit gesproken was in termen als ‘gevallen’ en ‘zondige natuur’. Deze termen waren alleen van toepassing op mensen, die via de natuurlijke voortplanting afstamden van Adam. Maar Jezus was op miraculeuze wijze verwekt. Gods Zoon nam de menselijke natuur aan met alle eigenschappen en zwakheden, maar zonder zonden. Als Christus de zondigheid had geërfd, was de verlossing onmogelijk geweest. Het proces eindigde met de afzetting van Irving als predikant van de Schotse kerk. Heden ten dage staat voor dezelfde kerk in Annan waar hij afgezet werd een standbeeld van Irving.

 

Na enige dagen keerde Irving naar Londen terug om zijn taak als voorganger van zijn gemeente weer op te vatten. Zijn afzetting als predikant had naar zijn gevoel geen verandering gebracht in zijn positie. Deze daad, de afzetting door een kerk die toch al afvallig was, had geen consequenties voor hém, maar voor die kerk zelf. Spoedig bleek dat niet iedereen in zijn gemeente er zo over dacht. Toen hij op een der volgende zondagen een kind wilde dopen, hield Cardale, optredend in de kracht van de Geest, hem daarvan terug. Daarop werd geopenbaard dat hij een nieuwe wijding zou ontvangen, een wijding die de Heer zelf zou verlenen. Binnen een tijdsbestek van drie weken kreeg de gemeente in Newman Street nu een geheel nieuwe kerkordening. Door profetische roeping en wijding door de apostel werd Irving engel (voorganger) van de gemeente en Taplin profeet. Volgens het symbolische voorbeeld van de kandelaar in de tabernakel werden zes ouderlingen aangewezen. Verder zes helpers, zeven diakenen, drie evangelisten en later nog onderdiakenen en diakonessen. De nieuwe ordening werd nu ook ingevoerd in de andere gemeenten die aansluiting hadden gezocht of nog zouden zoeken.

 

Vorming van gemeenten

 

In 1833/’34 werden vijf nieuwe apostelen geroepen: Henry Drummond, Spencer Perceval (parlementslid, zoon van een premier), Henry John King-Church (ambtenaar in de Tower), Nicholas Armstrong (Anglicaans geestelijke) en Francis Valentine Woodhouse (advocaat). Toen Cardale als eerste tot apostel geroepen was, had hij niet de beschikking over bijzondere gaven gekregen. Hij kon weliswaar spreken en optreden in de kracht van de Heilige Geest, maar dat konden anderen ook. Hij kon geen mensen genezen, doden opwekken of andere wonderen verrichten. Cardale werd aanvankelijk gezien als een profetisch begiftigde die met meer gezag, meer beleid optrad dan de andere profeten. Doordat hij eind 1832 Caird en Drummond door wij ding in hun ambt bevestigd had, was zijn positie versterkt. Iemand wordt immers altijd gewijd door een hoger geplaatste. Maar Irving was op dat moment nog altijd de leider van de gemeente, waartoe ook de ouderlingen, diakenen, profeten en de apostel behoorden. Toen naast de gemeente in Newman Street ook andere gemeenten ontstonden, begon de positie van Irving te veranderen. Aanvankelijk was dat nog niet ten volle zichtbaar, omdat de andere engelen om raad bij Irving aanklopten. Af en toe kwamen de ambtsdragers van de Londense gemeenten bijeen en Irving had dan de leiding van de conferentie.

 

Maar nu gingen nieuwe factoren een rol spelen die de positie van de apostel versterkten. Steeds meer ambtsdragers werden door de apostel gewijd. De tweede apostel, Drummond, behoorde niet tot Irvings gemeente. Aanvankelijk verrichtten de twee apostelen de wijdingen als ze daartoe door de Heilige Geest gedreven werden. Al in 1834 echter gingen ze wijdingen verrichten zonder dat ze daartoe door bovennatuurlijke kracht gedreven werden. Trouwens, waren de eerste twee apostelen profetisch begiftigd, latere apostelen waren dat niet. Steeds meer werden de apostelen dus bestuurders. Kort voor de dood van Irving namen de apostelen ook de leiding over van de Londense vergaderingen. Irving had moeite met deze ontwikkelingen. Het moet voor Irving de vraag geweest zijn of het gerechtvaardigd was dat de apostelen gezag uitoefenden als zij niet rechtstreeks door de Heilige Geest geïnspireerd werden. Was Irving met zijn grote gaven niet zelf een bij uitstek geschikte figuur geweest om tot apostel te worden geroepen? Misschien wel. Maar Baxter had geprofeteerd dat Irving het apostelambt niet zou krijgen, omdat de Schotse Kerk de apostolische successie verworpen had. Daar kwam wellicht nog bij dat Irving in de kerkelijke wereld al jaren een controversiële figuur was. Zou de hele kerk, de hele gemeenschap van gedoopten, de apostelen als haar leiders willen aanvaarden als een van hen zo’n omstreden figuur was?

 

Irvings levenseinde

 

Hoe het ook zij, Irvings gezag werd in 1834 gekortwiekt en zijn daadkracht aan banden gelegd. Maar zijn profetische bezieling was nog lang niet gedoofd. Had Baxter ook niet geprofeteerd dat hij als profeet naar Schotland gestuurd zou worden? In 1834 ging zijn gezondheid sterk achteruit. Maar hij liet zich niet afbrengen van het plan om naar Schotland te gaan. Tegen de adviezen van zijn arts en zijn verontruste vrienden in, vertrok hij in september uit Londen om in langzaam tempo de reis naar het noorden te volbrengen, het gure noordse klimaat tegemoet. De harde wind en de regen deden hem geen goed. Op een gegeven moment kon hij de reis niet meer alleen voortzetten en hij vroeg zijn vrouw zich bij hem te voegen. Zij gaf direct aan zijn bede gehoor en bereikte hem in Liverpool, vanwaar zij samen verder reisden naar Glasgow. Daar aangekomen namen zijn krachten snel af en kon hij het bed niet meer verlaten. Toen de avond van de 7e december overging in de nacht klonken zijn laatste hoorbare woorden: Als ik sterf, sterf ik in de Heer. Amen.’ Omstreeks het middernachtelijk uur blies hij de laatste adem uit. Gevolgd door een grote, rouwende schare werd zijn lichaam ten grave gedragen in de crypte van de kathedraal van Glasgow. Boven zijn graf werd later een spitsboogvenster aangebracht met de beeltenis van Johannes de Doper. Het gezicht van de profeet vertoont de trekken van Edward Irving en onderaan staat de boodschap die beide profeten aan de wereld brachten ‘Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij.’

 

Voltooiing van de kerkordening

 

Terwijl in Londen en daarbuiten een aantal gemeenten ontstond, hadden zich los daarvan in Schotland soortgelijke ontwikkelingen voorgedaan. De bijeenkomsten van de Macdonalds en hun aanhangers in Port Glasgow waren uit gegroeid tot regelmatige diensten. De Macdonalds huurden een kapel in Greenock, waar zij het volk boete predikten en waar aan de profetische uitingen de volle gelegenheid tot ontplooiing gegeven werd. Deze gemeente erkende de apostelroepingen in Londen niet en hield zich afzijdig van de ontwikkelingen daar. Na de dood van de Macdonalds in 1833 viel de gemeente in Greenock uiteen. Drummond wist een aantal volgelingen te verzamelen en stelde een engel aan het hoofd.

 

David Dow, een door de synode afgezette predikant uit Irongray, trok al profeterend en predikend rond in het zuid westen van Schotland. Hij riep zichzelf uit tot apostel en wijdde zijn broer William, afgezet als predikant in Kirkcudbright, tot engel van de volgelingen daar. Walter Tait, een afgezette predikant uit Edinburgh, aanvaardde Dow als apostel, waarna deze hem tot engel ordende. Toen het geestesvuur in David Dow plotseling doofde, trok hij zich terug, waarna een sterke ontnuchtering in zijn kring op trad. In Edinburgh trad een nieuwe figuur naar voren, de advocaat Thomas Carlyle (niet te verwarren met een vriend van Irving, de beroemde historicus Carlyle), die aansluiting bij Londen adviseerde. De profeet Taplin riep nu Tait en William Dow tot het engelambt.

 

In 1834/’35 werden in Londen drie nieuwe gemeenten gesticht, namelijk te Islington, Paddington en Westminster. Met de al eerder gevormde gemeenten in Newman Street, Chelsea, Southwark en Bishopsgate waren er nu zeven Londense gemeenten. Zoals de zeven gemeenten uit de Openbaring werden gezien als een model van de kerk in de begintijd, zo werden de zeven gemeenten te Londen beschouwd als het model van de kerk in de eindtijd.

 

In 1835 werd het twaalfvoudig apostolaat voltooid door dat Cardale en Taplin zes nieuwe apostelen riepen: Henry Dalton (Anglicaans geestelijke), John Owen Tudor (kunstenaar en schrijver), Thomas Carlyle (advocaat), Frank Sitwell (uit een zeer aanzienlijk Schots geslacht), William Dow (pastor in de Kerk van Schotland) en David Dow (presbyteriaans geestelijke).

 

Opnieuw bleek nu dat een der profetieën van Baxter zijn uitwerking nog deed gevoelen. Op 14 januari 1832 had Baxter geprofeteerd dat na 1260 dagen de heiligen van de Heer ten hemel zouden varen om de Heer te ontmoeten. Deze dag zou op 14 juli 1835 vallen. Deze van de afvallig geworden Baxter afkomstige profetie durfde men niet vals te verklaren en kreeg nu een nieuwe interpretatie. Deze dag werd bestemd om de twaalf apostelen officieel af te zonderen voor hun werk. Van 7 tot 14 juli werd in Londen een conferentie gehouden, waaraan alle ambtsdragers uit Londen, de engelen van de gemeenten buiten Londen en de apostelen deelnamen. Hieruit kwam de instelling voort van een vierwekelijkse raadsvergadering van ambtsdragers uit Londen samen met de apostelen. Een der geroepen apostelen, David Dow, had op de uitnodiging voor de conferentie niet gereageerd. Toen hij zichzelf in geestvervoering tot apostel had uitgeroepen, was dit op een desillusie uitgelopen. Hij wilde niet het risico lopen dat dit weer zou gebeuren. Uit de vroegste medewerkers werden nu op 14 juli twee door de apostelen gekozen, namelijk dr. Thompson en Duncan Mackenzie, waarna door profetie Mackenzie (grossier in farmaceutica) werd geroepen tot twaalfde apostel. De apostelen werden nu allen ontheven van de lagere ambten die zij in de verschillende gemeenten bekleedden. Als apostelcollege werden zij afgezonderd voor hun leidinggevende taak, hetgeen bevestigd werd door handoplegging door de zeven Londense engelen. De apostelen trokken zich terug te Albury, waar zij door bij bellezing, meditatie en overleg hun opvattingen op elkaar afstemden. Cardale vervulde in het college als eerst geroepen apostel (‘senior aposfie’) de rol van primus interpares. Door de apostelen, met Cardale als eindredacteur, werd een Testimonium opgesteld dat overhandigd zou worden aan de aartsbisschoppen en bisschoppen van de Anglicaanse Kerk. Perceval stelde een Testimonium voor de koning op. In deze Testimonia werd de visie van de apostelen op de toestand van de christenheid uiteengezet.

 

Door een profetie van Drummond in juni 1836 werd het christendom verdeeld in twaalf stammen, die elk een apostel kregen toegewezen. Deze stammen werden genoemd naar de zonen van Jakob. Zo was Groot- Brittannië de stam Juda. Het jaar 1837 werd grotendeels besteed aan het opstellen van een Groot Testimonium, dat overhandigd zou worden aan de wereldlijke en geestelijke leiders van het christendom. Dit Testimonium had ten doel de leiders te wijzen op de vervallen staat van de kerk en te waarschuwen voor de naderende wederkomst des Heren. Hier volgt een korte samenvatting.

 

Het Testimonium is gericht aan de kerk via haar bisschoppen en aan het christendom via haar regeerders. Het begint met te wijzen op de noodtoestand waarin de wereld is gekomen. De fundamenten van kerk en staat zijn ondergraven door het principe van de volkssoevereiniteit en men weet niet meer wat een christelijke monarchie en een christelijke kerk inhouden. Alles wijst op een naderende crisis. Hierna beschrijft het Testimonium Gods bemoeienis met zijn schepping. Na de zondeval stuurde God zijn Zoon naar de aarde om de mensheid te verlossen. Na zijn verheerlijking deelde de Zoon de Heilige Geest uit en via de kerk zet Christus nu het verlossingswerk voort. Om zijn kerk te besturen stelde Christus de ambten in van apostelen, profeten, evangelisten, herdersleraren. Door het ongeloof zijn deze ambten verdwenen, met alle kwalijke gevolgen van dien. De Hervormers hadden getracht verbetering aan te brengen in de toestand van de kerk, maar hadden een eindeloze verdeeldheid opgeroepen. De Rooms-Katholieke Kerk had een uiterlijke eenheid bewaard, maar die ging gepaard met doodsheid. De staat behandelt alle religies helaas als gelijkwaardig. Daarna verhaalt het Testimonium van de wonderbare gebeurtenissen die het naderende heil aankondigden. Hierbij wordt Irving de eer toegekend de stem, van de Heilige Geest toe te laten te hebben in de kerk. God heeft nu het twaalfvoudige apostolaat hersteld en heeft profeten, engelen en evangelisten aangesteld. Hiermee is een begin gemaakt met de voorbereiding van de ene, katholieke en apostolische kerk, met de voorbereiding van de Bruid op de ontmoeting met de Bruidegom. Het Testimonium eindigt met de oproep de door God geroepenen niet te verwerpen, zich te bekeren en de enige mogelijkheid om aan het naderende Oordeel te ontkomen niet te ver smaden.

 

De apostelen vertrokken nu naar hun respectievelijke arbeidsterrein. Hun taak was niet in de eerste plaats om te getuigen, maar om zich te oriënteren. Ze moesten de toe stand van de religie nagaan, zich op de hoogte stellen van de gewoonten en gebruiken en de waardevolle elementen in de verschillende kerken opsporen. Het Testimonium werd door Drummond, steeds vergezeld door een andere apostel, achtereenvolgens aangeboden aan de paus, de keizer van Oostenrijk en de koning van Frankrijk. Daarna werd het aan zoveel mogelijk andere vorsten overhandigd. Eind 1838 keerden de apostelen terug naar A1bury Na een kort verblijf vertrokken enkelen weer naar het buitenland.

 

In het Testimonium stond: ‘Dit is geen nieuwe sekte; het is Gods werk om zijn zegen uit te delen aan het gehele christendom, de gedoopte wereld.’ De apostelen beschouwden hun gemeenten als een deel van de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk, met als enige onderscheiding: vergaderd onder apostelen. De onder apostelen vergaderde gemeenten hadden een begin gemaakt met de wederopbouw van de kerk zoals deze door Jezus bedoeld was. Hier werd het model gepresenteerd waarnaar de ganse christelijke kerk zich zou moeten richten, om zich voor te bereiden op de naderende wederkomst van de Heer. Degenen die tot de apostolische gemeenten toetraden werden ook aangemoedigd lid te blijven van de kerk waartoe ze behoorden. Een vast onderdeel van de liturgie was de onophoudelijke voorbede voor de gehele christelijke kerk en de wereld. Deze oecumenische instelling werd echter in de praktijk ondermijnd door de weerstand die opgeroepen werd door de claim van de apostelen dat zij aan Christus’ plaats de ware autoriteit over de kerk dienden uit te oefenen. Omdat de rest van de universele kerk deze ordening niet aannam, bleef de Katholiek Apostolische Kerk over als de enig ware eindtijdkerk van Christus. Ook de gedachte dat verzegelde apostolischen uitverkoren eerstelingen waren die aan de grote verdrukking zouden ontkomen, trok een scheidslijn tussen hen en andere christenen.

 

De Katholiek Apostolische Kerk, die spoedig ook in andere landen, vooral Duitsland, gemeenten stichtte, ontwikkelde geen eigen leerstelsel. Ze nam de drie oecumenische geloofsbelijdenissen uit de eerste eeuwen van het christendom over. In 1842 werd een uitgebreide liturgie ingevoerd, die samengesteld was uit elementen van vroegere en bestaande liturgieën. In deze liturgie nam de eucharistie de centrale plaats in. Talrijke aan de mozaïsche tabernakel ontleende attributen als de zevenarmige kandelaar kregen een plaats in de kerkgebouwen. In de diensten werd gebruik gemaakt van water, olie, licht, wierook en vele verschillende gewaden. Er werd een uitgebreide en ingewikkelde ambtsstructuur ingesteld. Omdat er in de beschrijving van de verdere ontwikkelingen menigmaal sprake is van ambtsdragers, moet hier al, vooruitlopend op het hoofdstuk over de ambten, kort uitgelegd worden hoe de ambtsstructuur in elkaar zat. Behalve een viervoudigheid naar aard (apostel, profeet, evangelist en herder) was er ook een viervoudigheid in rangorde (apostel, engel, priester en diaken). De ambten van profeet, evangelist en herder bestonden zowel in elke aparte gemeente als in de kerk in haar geheel (de ‘Algemene Kerk’). Een gemeente werd geleid door een engel, bijgestaan door (idealiter 6) priesters die als ‘regerende oudsten’ toezicht hadden op een aantal gemeenteleden. Verder waren er in de gemeente priesters die fungeerden als profeet, evangelist en herder. Een apostel kon in zijn ambtsgebied (stam) bijgestaan worden door een profeet, een evangelist en een herder. Zij waren ambtsdragers van de Algemene Kerk, hadden de rang van engel en werden aangeduid als ‘profeet-met-de-apostel’, respectievelijk ‘evangelist-met-de-apostel’ en ‘herder-met-de-apostel’.

 

In 1839 ontstond een strijd om de leiding tussen de apostelen en de Londense raadsvergadering, de Raad van Zion. Berustte het gezag alleen bij de apostelen of bij hen en de raadsvergadering tezamen? Er waren er ook die vonden dat de raadsvergadering het hoogste besluitvormend orgaan was, met de apostelen als de hoogste uitvoerders. Cardale riep alle apostelen terug naar Albury om aan deze bedreiging van hun gezag een eind te maken. Nadat in juni 1840 allen teruggekeerd waren, werd een verklaring over het apostelgezag opgesteld, die als een absolute voorwaarde werd gesteld voor het verder aanblijven van de apostelen. Deze verklaring werd door alle gemeenten geaccepteerd. De Londense raadsvergadering werd opgeheven. Vanaf 1847 mocht deze in een kleinere omvang en met een beperkte taak weer bijeenkomen. De ambtsdragers die tot de staf van de apostelen behoorden werd verboden om nog gebruik te maken van de profetische uitspraken. Alleen de apostelen hadden de bevoegdheid de profetieën te interpreteren. Deze maatregelen waren voor enkelen reden om de kerk te verlaten. Mackenzie trok zich terug uit het apostelcollege, omdat hij niet langer als apostel wilde optreden als de claims van de apostelen op het hoogste gezag niet bevestigd werden door nieuwe bovennatuurlijke manifestaties. Hoe wel hij zich daarna nooit meer in de Katholiek Apostolische Kerk heeft laten zien, werd hij tot zijn dood beleden als een apostel.

 

In 1840 werd te Albury het (evenals de nieuwe parochiekerk op kosten van Drummond gebouwde) kerk gebouw in gebruik genomen dat bestemd was voor de ambtsdragers van de Algemene Kerk, ‘the apostles chapel’ genoemd. De apostelen droegen daar namens de hele kerk elke zondag de mis op en hielden in een bijgebouwtje hun vergaderingen.

 

In 1847 werd door verschillende engelen een algemene apathie en doodsheid in hun gemeenten gerapporteerd. Ook was er gebrek aan vertrouwen in de universele missie van de kerk. Nadat de apostelen zich hierop hadden bezonnen, werd de verzegeling ingevoerd. Deze sacramentele handeling werd voltrokken door handoplegging van de apostelen en hield een uitdeling van de Heilige Geest in. Deze gave was bedoeld om stand te kunnen houden in het nieuwe leven dat men bij de doop had ontvangen. Alle verzegelden zouden als de uitverkoren schare van 144.000 de Heer in de lucht tegemoet gaan voordat de grote beproeving losbrak. Deze verzegeling werd voltrokken aan allen die de leeftijd van twintig jaar hadden bereikt. In 1848 beleefde de Katholiek Apostolische Kerk een nieuwe opbloei. Deze opleving werd enerzijds veroorzaakt door de invoering van de verzegeling, anderzijds moet het crisisgevoel verhevigd zijn door de revoluties in Europa in dit jaar.

 

In 1853 betrok de gemeente van Newman Street een indrukwekkend nieuw kerkgebouw op Gordon Square, dat bekend werd als de ‘centrale kerk’. Tegenwoordig is het in gebruik als de studentenkerk van de Londense universiteit.

 

‘Tijd van stilte’

 

In 1855 overleden de apostelen Mackenzie, Carlyle en Dow. Dit betekende een zware slag voor de geloofsovertuiging, omdat stilzwijgend was aangenomen dat de Heer tijdens het leven van de twaalf apostelen zou wederkomen. Men nam aan dat de Heer een nieuwe beproeving oplegde aan de kerk, omdat de kerk de apostelen niet wilde aannemen. Het uitgedunde Britse apostelcollege stelde coadjutor-apostelen aan, aan wie de apostelen hun taken konden delegeren. Tussen 1859 en 1869 overleden achtereenvolgens Perceval, Drummond, Tudor, Sitwell, King-Church en Dalton. Na het overlijden van Cardale in 1877 en Armstrong in 1879 bleef alleen Woodhouse nog over. Men hoopte nu dat de Heer zou wederkomen voor het overlijden van de laatste apostel, of dat zijn dood het lang verwachte gebeuren zou inluiden.

 

Toen Woodhouse in 1901 in de ouderdom van bijna 96 jaar overleed, werd ook deze hoop de bodem ingeslagen. De interpretatie van de nieuwe situatie was dat men na de eerste periode van opbouw en de tweede periode van de uitbouw van het Werk, nu in de derde periode was aanbeland. Deze periode was de ‘tijd van stilte’, waarvan in Openbaring 8:1 sprake is. Er waren nog twee coadjutors in leven, namelijk Isaac Capadose en Edward Heath. Deze konden echter geen apostelhandelingen meer verrichten. Dit betekende dat er niet meer verzegeld werd en dat er geen ambtswijdingen meer plaatshadden. In 1920 stierf Capadose op 86-jarige leeftijd en in 1929 overleed Heath in de ouderdom van 84 jaar. Met de dood van de laatste coadjutor begon de tweede fase van de ‘tijd van stilte’. In deze fase stierven de ambten successievelijk uit. Merkwaardigerwijze in een hiërarchische volgorde van boven naar beneden werden de ambtsdragers door de dood weggerukt, waardoor de ene gemeente na de andere zonder verzorging kwam. In 1960 stierf de laatste engel, K. Schrey uit Siegen (Westfalen) op 90-jarige leeftijd en in 1971 de laatste priester, dr. WM. Davson van de kerk in Paddington in de leeftijd van 95 jaar. De laatste door apostel Woodhouse nog geordende ambtsdrager, de diaken Leacock uit Sydney, stierf in 1972 op 95-jarige leeftijd. Daarna bleven er nog slechts enkele tientallen onderdiakenen en lekenhelpers over. Steeds meer altaren werden bedekt, omdat de mis niet meer opgedragen kon worden en steeds meer kerkgebouwen werden gesloten. Men kon niet anders doen dan zich verootmoedigen voor de Heer en verder wachten op zijn komst. In Groot-Brittannië zijn op enkele uitzonderingen na de kerkgebouwen overgedragen aan andere denominaties en hebben de meeste gemeenteleden zich aangesloten bij de Anglicaanse Kerk. Op het continent hield men de gemeenten zoveel mogelijk in stand. In de samenkomsten van de overgebleven getrouwen wordt gebeden, uit de bij bel gelezen, gezongen en gepreekt uit bestaande katholiek apostolische literatuur. In Duitsland zijn de gemeenteleden veelal tevens lid van de Evangelische Kirche.


 

 

DE ‘NIEUWE ORDENING’

 

Nadat in 1855 en volgende jaren enkele apostelen overleden waren, riep dit bij sommigen de vraag op of het apostelcollege niet aangevuld moest worden. Toen door profeten inderdaad nieuwe apostelen werden geroepen, werden deze roepingen door het apostelcollege niet erkend. Deze beslissing zou grote gevolgen hebben. Hij leidde tot een afscheiding in Duitsland, waaruit later een nieuwe apostolische beweging zou ontstaan die over de hele wereld verbreid zou raken en in omvang en vitaliteit de langzaam afstervende Katholiek Apostolische Kerk zou overvleugelen.

 

De profeet Geyer

 

In de gebeurtenissen die tot de afscheiding leidden werd een sleutelrol gespeeld door de profeet Heinrich Geyer, die behoorde tot de gemeente Berlijn. Als stichtingsdatum van deze eerste Duitse gemeente geldt 19 maart 1848, de dag waarop Carlyle, apostel voor Noord-Duitsland, de eerste verzegelingsdienst aldaar hield. Het was de dag na het uitbreken van de Maartrevolutie en de betrokkenen zagen daarin een bevestiging van de rampen die, zoals in het Testimonium aangekondigd, vooraf zouden gaan aan de wederkomst. Onder de eerste verzegelden waren enkelen uit de hoogste sociale kringen. Dit kwam door de gewoonte van de apostelen en evangelisten om tijdens hun reizen contact te leggen met vooraanstaande figuren op geestelijk en maatschappelijk gebied. Maar toen de gemeente begon te groeien bestond zij voor meer dan 70% uit de laagste sociale klasse. Ook op andere plaatsen in Duitsland werden in de jaren die volgden gemeenten gesticht. Het succes dat Carlyle met zijn energieke en bekwame optreden had, werd niet weinig in de hand gewerkt door het toetreden van de vooraanstaande theoloog Heinrich W.J. Thiersch, hoogleraar aan de universiteit van Marburg. Ook de charismatische evangelisten en latere coadjutoren Charles J.T. Böhm en Max von Pochhammer trokken velen aan.

 

Heinrich Geyer, onderwijzer van beroep, maakte in 1849 door een toeval dat hij zelf als een goddelijke beschikking zag, kennis met het apostolische Werk. Per abuis werd bij hem een apostolisch geschriftje bezorgd. Hij nam contact op met de schrijver en spoedig daarna sloot hij zich aan bij de gemeente te Berlijn. Niemand kon toen vermoeden dat hij niet alleen een belangrijk aandeel zou hebben in de opbouw van de Katholiek Apostolische Kerk in Duitsland, maar ook de stoot zou geven tot het ontstaan van een afsplitsing. In 1850 tot priester geordend, werd hij al spoedig wegens zijn profetische begaafdheid als profeet ingezet. In 1852 kreeg hij de rang van engel. Vanaf die tijd fungeerde hij niet alleen als profeet van de gemeente Berlijn, maar ook als stamprofeet voor Noord-Duitsland. In die functie nam hij regelmatig deel aan vergaderingen te Albury.

 

Geyer was van mening dat de wederkomst wel eens langer op zich zou kunnen laten wachten dan men aanvankelijk had gehoopt. Hij was er ook van overtuigd dat er tot die tijd een twaalftallig apostelcollege moest blijven. Tijdens een profetenvergadering in 1860 te Albury, die ook door zes van de zeven overgebleven apostelen werd bijgewoond, riep Geyer de evangelisten Charles T Böhm en William Caird tot apostel. Al na het overlijden van Carlyle in 1855 hadden de apostelen echter de stelling ingenomen dat zij in de bijbel geen grond konden vinden voor aanvulling van het apostelcollege. De vervanging van de verrader Judas kon niet als voorbeeld dienen voor vervanging van een overleden apostel. Zoals we nog zullen zien, heeft Woodhouse deze argumentatie later uitgewerkt. De roeping door Geyer van Böhm en Caird tot apostel werd dus niet erkend. Wel mochten zij als coadjutoren in opdracht van een apostel apostelhandelingen verrichten. Tijdens de terugreis van Albury naar huis bracht Geyer een bezoek aan de voorganger van de gemeente Hamburg Friedrich Wilhelm Schwarz, die in het komende drama eveneens een hoofdrol zou gaan spelen. Schwarz, aanvankelijk kleermaker van beroep, was naar Berlijn getrokken om daar opgeleid te worden tot zendeling. Hij kwam daar in aanraking met het apostolische Werk. In 1850 werd hij samen met Geyer tot priester gewijd en in 1859 ging hij als hulpengel van Rothe de gemeente Hamburg leiden, die als filiaal gemeente van Berlijn onder supervisie van de engel Rothe stond. Nadat Geyer hem verteld had wat te Albury was voorgevallen, gaf Schwarz hem de raad zich bij het besluit van het apostelcollege neer te leggen. Invoeging Redactie website: Zie ook

Die Katholisch-apostolischen

Gemeinden in Deutschland

und der „Fall Geyer“

 

De roeping van Rosochacky en Preuf tot apostel

 

Eind september en begin oktober 1862 bracht Geyer samen met Woodhouse en nog enkele ambtsdragers een bezoek aan de gemeente te Koningsbergen. Geyer logeerde er bij de oudste Rosochacky de overigen bij de engel van de gemeente Eduard Schwarz (broer van Friedrich). Voordat Geyer en zijn gastheer zich in de avond van de 10e oktober te ruste begaven, riep de profeet in een gebed Rosochacky tot apostel, met daarbij de opdracht te wachten totdat deze roeping in een vergadering voor vele getuigen door God bevestigd zou worden. (De steeds weer in de apostolische geschiedschrijving herhaalde vermelding dat Woodhouse ten huize van Rosochacky al vroeg naar bed gegaan was, berust op een onjuiste veronderstelling. Uit het dagboek van Thiersch blijkt dat Woodhouse bij E. Schwarz logeerde).

 

Ongeveer een maand later kwam het tot een conflict tussen Geyer en Rothe. In de morgendienst op zondag 23 november profeteerde Geyer na het lezen van Spr. 26:23 - 27:5 dat ‘De vijand, de wetteloze, in wiens mond zeven gruwelen zijn, voor de gemeente openbaar zou worden.’ Rothe achtte deze profetie in strijd met de apostelleer, volgens welke de antichrist zich pas zou openbaren wanneer de bruidsgemeente opgenomen zou zijn. Na enkele gesprekken hierover ging Rothe over tot ontzetting uit het priesterambt en excommunicatie van Geyer, hetgeen enige tijd later door Woodhouse bevestigd werd. Geyer meldde het gebeurde in een brief aan Schwarz, die hem de raad gaf zich aan Rothe te onderwerpen. In een volgende brief deed Geyer verslag van de roeping van Rosochacky Op de vraag van Schwarz aan Geyer en Rosochacky of ze voor God konden bezweren dat deze roeping uit de Heilige Geest was, gaven zij een bevestigend antwoord. Schwarz nodigde nu beiden uit in januari 1863 naar Hamburg te komen. Deze uitnodiging zou voor de apostolische geschiedenis grote gevolgen hebben. Tijdens een samenkomst van de gemeente op zondagmiddag 4 januari vertelde Geyer over de gebeurtenissen in de achterliggende tijd. Daarna nam Rosochacky het woord en sprak Geyer vrij van de door Woodhouse uitgesproken excommunicatie. Schwarz stelde zich onder het gezag van Rosochacky en vroeg de gemeenteleden wie de nieuw geroepen apostel wilden aanvaarden. Op een diaken en nog vier gemeenteleden na namen alle aanwezigen hem aan. Nadat Rothe vernomen had wat er gebeurd was, reisde hij naar Hamburg en probeerde tevergeefs de gemeente tot andere gedachten te brengen. Daarop werden Schwarz en de andere ambtsdragers door Rothe geschorst.

 

Nadat Rosochacky naar huis was teruggekeerd begon hij te twijfelen aan zijn roeping, volgens Schwarz door toedoen van zijn vrouw. Hij keerde zich berouwvol tot Woodhouse en werd in het priesterambt hersteld. Ook Schwarz riep hij op tot berouw over het gebeurde. Na overleg met de gemeente reisde Schwarz naar Berlijn om tot verzoening te komen. Rothe eiste van hem dat hij het gebeurde tot duivelswerk zou verklaren. Toen Schwarz dit weigerde, werd hij uitgenodigd in de sacristie voor apostel Woodhouse te verschijnen. Volgens een brief die Schwarz bijna dertig jaar later schreef, werd hem en Geyer daar door de apostel kort en goed de ontheffing uit het ambt voorgelezen. Uit andere documenten (een brief van Woodhouse en het dagboek van Thiersch) blijkt echter dat het gesprek in de sacristie de volgende dag plaats vond en dat in de avond van die dag tijdens een raadsvergadering de excommunicatie werd voor gelezen, nadat Geyer en Schwarz bleven weigeren de gebeurtenissen in Hamburg voor het werk van Satan te verklaren.

 

Schwarz reisde terug naar Hamburg, waar de gemeente besloot zonder apostel te blijven totdat de Heer er een zou geven. Ook Geyer vestigde zich nu in Hamburg. Na een paar maanden werd priester Preuf in afwezigheid van Geyer door een diaken tot apostel geroepen. Na zijn terug keer legde Geyer zich noodgedwongen hierbij neer. De afscheiding van de gemeente Hamburg was het begin van een nieuwe beweging, de Aligemeine christliche apostolische Mission geheten.

 

De roepingen door Woodhouse verworpen

 

In een rondschrijven, getiteld Belehrung des Apostels über die Frage nach der Möglichkeit einer Berufiîng neuer Apostel zette Woodhouse het standpunt van het apostelcollege ten aanzien van nieuwe roepingen uiteen. De in de bijbel vermelde vervanging van Judas door Matthias kon niet als voorbeeld dienen. Judas was door Jezus zelf een verrader genoemd en hij behoorde niet tot degenen die na de opstanding van de Heer als apostel waren uitgezonden. De vervanging van Judas was ook niet als precedent bedoeld voor de handelwijze bij het overlijden van apostelen. De roepingen van Paulus en Barnabas waren zo uitzonderlijk dat deze evenmin als voorbeeld konden dienen. Zij waren ook niet geroepen ter vervanging van intussen gestorven apostelen. Voorstanders van nieuwe roepingen stelden dat het apostelcollege was afgeweken van haar oorspronkelijk standpunt zoals dat in het Testimonium was geformuleerd. Want stond daar niet in dat de kerk een grote zonde had begaan door het apostelambt te laten uitsterven? En dat het viervoudig ambt bestemd was tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat allen de eenheid des geloofs en de volle kennis van de Zoon Gods bereikt hadden? Daarmee hadden de apostelen echter, zo betoogde Woodhouse, nimmer bedoeld dat het eerste twaalftal apostelen tot aan de huidige tijd toe steeds weer aangevuld had moeten worden. De kerk was onder de leiding van de eerste apostelen niet tot volkomenheid geraakt. Nu de Heer in deze tijd besloten had zijn werk te voltooien, had hij het viervoudig ambt hersteld. Dat betekende echter niet dat het twaalftal apostelen compleet moest blijven tot aan het moment van de wederkomst. Aanvulling van het apostelcollege zou de hoop niet dichter bij de vervulling brengen, maar zou een verloochening zijn van die hoop en van de leer der apostelen en alle tot dusver geopenbaarde profetieën. Aan het eind van zijn geschrift wees Woodhouse erop dat de apostelen sinds hun afzondering in Albury door gezamenlijke bijbelstudie en uitwisseling van gedachten tot een hechte eenheid gesmeed waren. Het was uitgesloten dat iemand slechts door een profetische roeping deel zou kunnen hebben aan deze eenheid. De kern van de argumentatie is dus eigenlijk dat de kerk tijdens het eerste twaalftal apostelen het uitzicht op de wederkomst verspeeld had en dat zij nu een tweede en laatste kans had gekregen.

 

Een argument dat door Schwarz menigmaal is aangevoerd, hield in dat in het boekje aangeduid als Erzahlung von Thatsachen (een vertaling van Woodhouse’s A Narrative of Events affecting the Position and Prospeces of the whole Christian Church) te lezen stond: ‘Er moeten twaalf apostelen onder u lieden zijn, ontbreekt er een aan, dan hebt gij den zin van Christus niet.’ Schwarz interpreteerde dit zo dat er altijd twaalf apostelen moesten zijn. In werkelijkheid werd, gezien de context van deze passage, hiermee bedoeld dat de besluiten van het apostelcollege altijd unaniem genomen moesten worden.

 

De argumentatie van de Britse apostelen en de beweerde tegenstrijdigheid met het Testimonium daarvan is alleen op waarde te schatten, als men in het oog houdt dat de wederkomstverwachting bij de aanvang van het apostolische Werk zeer acuut was en dat de apostelen overtuigd waren dat zij het laatste twaalftal waren. Latere critici van hun standpunt hebben dat toch niet goed meer kunnen invoelen. Met het voortschrijden van de tijd klampten de apostelen zich vast aan die verwachting en aan de overtuiging dat zij de twaalf apostelen van de eindtijd waren. Toen zij het Testimonium opstelden, kwam het niet in hun hoofd op dat een van hen zou sterven voor de wederkomst en dat zijn plaats dan wellicht opgevuld moest worden. Toen er toch apostelen stierven, bleven ze hopen en geloven dat de Heer zou wederkomen voordat de laatste heengegaan zou zijn. Als dit niet zou gebeuren, zou dit Gods oordeel over de kerk zijn omdat zij de apostelen ook nu niet hadden willen aanvaarden. Hun vurige verwachting van een zeer nabij gebeuren werd echter door Geyer en anderen niet meer gedeeld. Geyer en medestanders keken verder vooruit en vreesden dat het apostolische Werk zou stagneren als de ene na de andere apostel overleed en hun plaatsen niet opgevuld werden.

 

De roeping van Schwarz en anderen tot apostel

 

Op tweede pinksterdag, 25 mei 1863, werd Schwarz zelf door Geyer en andere profeterenden tot apostel voor Holland geroepen en op 8 september geordend. Zijn ambtsgebied kreeg de naam Juda, hetgeen later wel geïnterpreteerd werd als de overgang van de leidersrol van Engeland naar Nederland. In oktober 1864 werden door Geyer vier mannen tot apostel geroepen: Bösecke (voor Silezië, de Lausitz, Bohemen, Moravië en Polen), Hohl (voor Zuid-Duitsland), Hoppe (voor Noord-Amerika), en Stechmann (voor Hongarije), verschillende plaatsen (o.a. in Schladen en Braunschweig) werden nieuwe gemeenten gesticht.

 

Scheuring na de dood van Preuf

 

Bij de dood van Preuf in 1878 ontstond een scheuring in de Aligemeine christliche apostolische Mission. De al bestaande spanning tussen Preuf en Geyer, die niet alleen voortkwam uit een competentiestrijd tussen de apostel en de met meer charisma begiftigde profeet, maar ook uit een richtingenstrijd, kwam nu tot uitbarsting. De tegenstanders van Geyer, die steun kregen van de oudste Krebs Braunschweig, namen hem o.a. zijn, uit de katholiek apostolische tijd stammende, oecumenische houding tegenover de andere kerken kwalijk. De door Geyer tot apostel geroepen J.F. Güldner werd door een deel van de gemeente niet aanvaard. Geyer, Gildner en het grootste deel van de gemeente Hamburg betrokken een nieuw kerklokaal. Zij behielden aanvankelijk de naam Aligemeine christliche apos tolische Mission die later omgezet werd in Aligemeine Apostolische Mission. De verdere ontwikkelingen in deze apostolische tak moeten hier buiten beschouwing blijven. In de tegenwoordige tijd heeft deze tak geen gemeenten meer.

 

Na de onenigheid over de apostelroeping die tot het vertrek van Geyer en Güldner leidde, bleven van de 300 gemeenteleden er ongeveer 50 in het oude kerklokaal over. Deze Hamburger restgemeente en de nieuw gestichte gemeenten kwamen door toedoen van apostel Schwarz tijdelijk onder de hoede van de uit Nederland naar Westfalen uitgezonden apostel Menkhoff en vanaf 1881 onder leiding van apostel Friedrich Krebs. Daarmee gingen zij een nieuwe richting uit, die hen steeds verder verwijderde van hun katholiek apostolische oorsprong. Met apostel Krebs begon de nieuw apostolische tak van het Werk. Steeds meer kwam daarvoor de naam Neuapostolische Gemeinde in zwang, die vanaf 1907 officieel werd en in 1930 veranderd werd in Neuapostolische Kirche. De aanzet tot de roeping van Krebs tot apostel was gekomen vanuit het apostolische Werk in Nederland, dat daar opgebouwd was door apostel Schwarz.

 


 

 

DE APOSTOLISCHE ZENDING

 

Op 27 september 1863 arriveerde Schwarz met de boot in Amsterdam, waar hij werd opgewacht door drie jonge evangelisten, Meyersahm, Hübner en Ahlin, die door hem voor uitgezonden waren. Na enige tijd kreeg hij enkele volgelingen en in 1864 vond de eerste verzegeling plaats van drie mannen. Langzaam ontstond een kleine gemeente, die van het ene huurlokaal naar het andere trok.

 

Deze beginjaren werden gekenmerkt door armoede en tegenwerking. De financiële problemen werden minder toen Schwarz in zijn gemeente van arme lieden het oude principe van de Katholiek Apostolische Gemeenten durfde in te voeren, dat men een tiende van zijn inkomsten offerde. Verschillende predikanten waarschuwden in woord en geschrift tegen de Apostolische Zending. In deze jaren zou Schwarz eens een envelop met een bankbiljet van fl 1000,- in de bus gekregen hebben met de mededeling dat hij dit mocht houden als hij openlijk wilde erkennen geen apostel te zijn. Schwarz stuurde het geld aan de afzender terug met de woorden: ‘Ik dank ervoor om voor een mondvol brood mijnen God en Zender te verloochenen.’ Dit in de apostolische geschiedschrijving klassieke verhaal, waarvan de herkomst duister is, doet, gezien de enorme waarde van f1000,- toen, nogal onwaarschijnlijk aan, maar het tekent wel het beeld dat men van Schwarz had als een onomkoopbare geloofsheld.

 

In 1874 werd op Prinseneiland 103 een oud cichorei pakhuis aangekocht, dat omgedoopt werd tot Kapel van de Apostolische Zending. In 1892 zou men verhuizen naar een verbouwd pand op Prinseneiland 89. Vanuit Amsterdam werd een gemeente gesticht te Enkhuizen en van daaruit in Den Helder, Hoorn en Wolvega. Vanuit Ijmuiden werd een gemeente gesticht te Haarlem. In 1895, bij het overlijden van Schwarz, telden deze zeven gemeenten in totaal ongeveer duizend leden.

 

De geloofsleer die Schwarz verkondigde was dezelfde als die van de Katholiek Apostolische Kerk. Wel voerde hij enkele vernieuwingen door. Voortaan konden kinderen ook verzegeld worden en konden zij deelnemen aan het Avondmaal. Tevens werd het mogelijk om overledenen middels representanten te dopen en te laten deelnemen aan het Avondmaal. Ook konden zij op die wijze verzegeld worden, waardoor ook zij deel zouden kunnen hebben aan de eerste opstanding.

 

In de liturgie trad na enige tijd een grote verandering in. De priesterlijke gewaden werden afgeschaft en vervolgens verdween het ene, na het andere liturgische gebruik dat uit de Katholiek Apostolische Kerk stamde. Deze versobering van de eredienst kwam tot stand onder invloed van F.W. Menkhof, die voorganger van de Vrije Evangelische Gemeente te Ouderkerk aan de Amstel was toen hij in contact kwam met Schwarz. Menkhoff werd voor het apostolische Werk gewonnen en sloot zich bij de gemeente van Schwarz aan. Menkhoff wist Schwarz te overtuigen dat het rijke ritueel van de apostolische eredienst niet passend was voor de Nederlandse situatie. Ook in de Duitse gemeenten voerde Menkhoff deze veranderingen door.

 

Ook in de structuur en de benaming van de ambten werden enkele wijzigingen aangebracht. De voorganger van een grote gemeente werd niet langer engel of bisschop maar opziener genoemd. Evenals in de Katholiek Apostolische Kerk waren er behalve ambten in de gemeente ook ambten in de stam, de Algemene Kerk genaamd. Dus was er een stamopziener, een stamprofeet en een stamevangelist. Later werd de naam opziener voorbehouden aan de drager van dit ambt in de stam en droeg de voorganger van een gemeente meestal de naam van herder.

 

Het apostolische Werk van de nieuwe ordening breidde zich vanuit Nederland naar andere gebieden uit. In 1867 werd Menkhoff als evangelist naar Bielefeld in Duitsland gestuurd en in 1872 tot apostel voor Westfalen en de Rijnprovincie geroepen. Bij zijn overlijden in 1895 telde zijn aposteldistrict niet minder dan zestien gemeenschappen. Ook had hij het eerste apostolische periodiek Der Herold in het leven geroepen, dat in 1884 voor het eerst verscheen.

 

Het apostolische Werk werd ook uitgezaaid naar Nederlands-Indië en wel door een onverwachte bekeerling. Mr. F.L. Anthing, gepensioneerd vice-president van het Hooggerechtshof te Batavia, stapte tijdens een zondagse wandeling in het voorjaar van 1879 op het Prinseneiland het lokaal van de Apostolische Zending binnen en woonde de dienst bij. Anthing, die na zijn pensionering op eigen initiatief en op eigen kosten zendingsarbeid onder de moslims op Java bedreef, bleek interesse te hebben voor de apostolische boodschap. Na een halfjaar werd hij verzegeld en een week later geroepen tot apostel voor Nederlands Indië. Na zijn terugkeer naar Indië droeg hij daar de apostolische boodschap uit. Toen hij enkele jaren daarna ten gevolge van een verkeersongeluk overleed, werd zijn werk voortgezet door apostel Lim Tjoekim, een door Anthing opgekweekte zendeling.


 

 

DE KATHOLIEK APOSTOLISCHE GEMEENTE

 

In dezelfde tijd dat Schwarz als vertegenwoordiger van ‘de nieuwe ordening’ naar Nederland kwam, slaagde de Katholiek Apostolische Gemeente, ‘de oude ordening’, erin hier voet aan de grond te krijgen. King-Church, de apostel voor Nederland, had in 1851 contacten gelegd met twee Rotterdamse predikanten (J.J. van Oosterzee en J.I. Doedes). Deze contacten hadden echter geen gevolgen. In 1861 kwam de Duitse evangelist Pochhammer naar Nederland. Hij vond voor zijn boodschap gehoor in de kring van het Réveil. Een jaar lang vertoefde hij ten huize van de al eerder genoemde Mr. Isa Capadose. In 1867 werd door de jonge gemeente in Den Haag een kerkgebouw in de le De Riemerstraat gebruik genomen. Aanvankelijk stond de gemeente onder de zorg van de engel te Berlijn, maar het jaar daarop kreeg zij een eigen engel in de persoon van Jacobus Johannes Landsman. In 1868 nam een gemeente te Rotterdam een kerkgebouw in de Schietbaanstraat in gebruik. In 1870 ontstond een gemeente in Arnhem en in 1873 in het kleine Zeeuwse plaatsje Nieuwerkerk. Ook in Noord-Nederland ontstonden gemeenten: Leeuwarden (1884), Groningen (1887) en Scheemda (1892). Ook op andere plaatsen werden, merendeels kleine, gemeenten gesticht, o.a. te Leiden, Vlaardingen, Nijmegen en Amersfoort. De gemeente die al sinds 1876 te Utrecht bestond, kreeg in 1890 een kerkgebouw en in 1893 betrok de gemeente in Amsterdam een kerkgebouw.

 

De grootste bloei beleefde de Katholiek Apostolische Gemeente tussen 1900 en 1930. Hoewel in deze tijd, de ‘tijd van stilte’, niet meteen werd geëvangeliseerd en alleen leden door geboorte of huwelijk werden aangenomen, werd een totaal ledenaantal van tweeduizend bereikt. In 1915 begon de uitgave van een maandblad, Herderlijke Onderwijzingen geheten. De leiding van de katholiek apostolische gemeenten in de wereld berustte toen bij de coadjutoren Capadose en Heath. Capadose had natuurlijk een bijzondere band met Nederland (de stam Issachar) en genoot daar groot aanzien. Zijn overlijden in 1920 moet voor de gemeenten in Nederland een grote klap geweest zijn. De vele preken, toespraken en geschriften van zijn hand worden nog altijd voorgelezen tijdens de gebedsdiensten en herafgedrukt in de Herderlijke Onderwijzingen. In 1941 stierf de laatste engel in Nederland, Van der Waals, waarna de laatst overgebleven priester, Landsman (zoon van de eerste engel in Nederland) van Amsterdam naar Den Haag werd overgeplaatst. In de vijftiger jaren werden in verschillende plaatsen, o.a. in Leeuwarden Nijmegen en Arnhem de kerkgebouwen gesloten. Na het overlijden in januari 1958 van Landsman en in 1960 van de laatste dia ken, Van Oordt van de gemeente in Utrecht, waren er geen door een apostel geordende ambtsdragers meer in Nederland. Toen priester Davson uit Londen op 23 maart 1960 de laatste eucharistieviering in Den Haag hield, stelde hij de stam Issachar voor als een model in deze tijd, waaraan de hele christenheid kon zien dat God dit deel van zijn Plan, misschien tijdelijk, ‘bedekte’ en dat dus de wederkomst duidelijk aanstaande was.

 

De enig overgebleven ambtsdrager is thans nog de onderdiaken TA. Leenman. Tegenwoordig zijn er nog gemeenten in Den Haag, Rotterdam, Utrecht, Amersfoort en Scheemda. Veelal vinden de samenkomsten op zondag middag plaats, nadat de leden in de ochtend een dienst in een van de andere kerkgenootschappen hebben bijgewoond. Nog maar enkele keren per jaar zijn er diensten in Nieuwerkerk en Groningen. Het totale aantal leden van deze gemeenten in Nederland bedraagt ongeveer 700.

DE HERSTELD APOSTOLISCHE ZENDINGKERK

 

Omstreeks 1880 voerde Schwarz strijd met de drie andere ambtsdragers van de Algemene Kerk om de leiding. Deze drie waren van mening dat besluiten alleen met eenstemmigheid door het viervoudig ambt genomen konden worden, terwijl Schwarz het gezag van de apostel boven dat van de anderen stelde. De strijd werd, evenals in de beginfase van het apostolische Werk in Engeland, vooral gevoerd met de profeten. Zij baseerden hun machtsaanspraken hierop dat de Heilige Geest door hen sprak en zij dus de werktuigen waren om de verborgen geheimen van God tevoorschijn te brengen. Zij verspreidden het licht waarin de overige ambtsdragers konden wandelen. Ook waren de apostelen evenals alle andere ambtsdragers door de mond van profeten geroepen en daarom meenden zij zo niet boven, dan toch in ieder geval niet onder de apostel te staan. Evenals in de begintijd in Engeland zorgden de profetieën nogal eens voor onrust in de gemeente omdat zij soms duister waren, niet vervuld werden of onderling tegen waren. De apostel meende daarom dan ook dat bij hem de bevoegdheid berustte en moest berusten om aan de profetieën de juiste uitleg te geven. De profeten konden dit op hun beurt beschouwen als een belemmering voor de vrije uiting van de Heilige Geest. In de loop der tijd werd de rol van de profeten teruggedrongen ten gunste van de machtspositie van de apostel, die van mening was dat de Heilige Geest bij voortduring in de apostelen werkzaam was. Schwarz stelde ook dat de profeet de Heilige Geest van Jezus ontving uit het apostelambt, want, zo schreef hij in het Concept (een brief aan zijn Duitse mede-apostelen): ‘De Profeet is niet de H. Geest, maar heeft Hem van Jezus den Apostel ontvangen, door middel van de zichtbare Apostel.’ Toen de ambten van de Algemene Kerk vacant kwamen doordat de profeet en de herder zich terugtrokken en de evangelist overleed, bleef Schwarz als enige leider van de Algemene Kerk over. Daarop verklaarde hij de profeet, de evangelist en de herder van de ‘poortgemeente’ (de gemeente waardoor het apostolische Werk Nederland was binnengekomen, dus Amsterdam) tot hoofdpriesters. In het Concept betoogde hij dat de ambten van de Algemene Kerk een erfenis van de Katholiek Apostolische Kerk waren (‘Wij hebben Irvingiaansch en niet op grond van Gods Woord gehandeld’), door de profeten waren uitgevonden en niet op bijbelse gronden berustten. Ook betoogde hij dat het ambt van regerende oudste eveneens als een bedenksel van de Katholiek Apostolische Kerk verdiende afgeschaft te worden. Alle priesters, ook de apostelen, waren volgens hem oudsten. De Duitse apostelen stemden hiermee echter niet in.

 

Schwarz wees bij het openvallen van de plaats van opziener in de gemeente geen opvolgers meer aan, waardoor bij zijn overlijden alleen de gemeente Enkhuizen nog een opziener had in de persoon van J. Kofman.

 

Scheuring na het overlijden van Schwarz

 

Na het overlijden van apostel Schwarz in december 1895 ontstond een strijd over de opvolging. Schwarz had zijn gezag boven dat van de andere ambtsdragers gesteld. De strijd die daarover ontstaan was, kreeg nu door toedoen van de Duitse apostelen een nieuwe dimensie. Schwarz had bepaald dat de rouwtijd na zijn heengaan minstens twaalf weken zou duren. De Duitse apostelen stelden in een vergadering met de priesters voor om ‘uit eerbied voor de overledene’ die tijd te stellen op een jaar en zes weken. Mede door profeet Vleck daartoe aangespoord, wees Krebs opziener Kofman aan als stamopziener en gaf hem voorlopig onder zijn oppertoezicht de directe leiding van de stam Juda. De verlengde rouwtijd gaf Krebs de kans om zijn nieuwe inzichten ook in de gemeenten in Nederland door te voeren. Krebs was in 1881 apostel geworden van de districten Braunschweig en Hamburg. In 1884 nam hij de zorg voor de gemeente Berlijn en omgeving over en na het overlijden van Menkhoff en Schwarz in 1895 ook nog de zorg voor de districten Bielefeld en Nederland.

 

Aanvankelijk werkten de apostelen van de nieuwe ordening allen zelfstandig. Zij woonden niet op één plaats samen, zoals de Britse apostelen te Albury, maar woonden in hun eigen ambtsgebied. Het onderlinge contact was hoofd zakelijk schriftelijk. In de jaren tachtig werden echter de contacten verstevigd. Rond 1890 was er een bepaalde samenwerking gegroeid tussen het viertal toen in Duitsland werkzame apostelen (Menkhoff, Krebs, Ruff en Obst) en apostel Schwarz, die in deze kring als hoogste autoriteit in alle geloofsvragen gold en min of meer het middelpunt was. Na zijn dood viel deze rol toe aan apostel Krebs en deze versterkte zijn informele leiderschap steeds verder. Met Pinksteren 1898 stelden de apostelen zich op initiatief van Niehaus onder de leiding van Krebs. Vanaf 1899 werd hij vaak aangeduid (niet aangesproken) als de ‘eenheidsvader’. Deze ontwikkeling culmineerde ten slotte in het toekennen aan zijn opvolger, apostel Niehaus, van de titel ‘stamapostel’, die leiding gaf aan de andere apostelen, die ‘rankapostelen’ waren.

 

Waarschijnlijk zou Schwarz deze ontwikkeling niet goedgekeurd hebben. Hij had zich al afgezet tegen de uit de oude ordening stammende instelling van ambtsdragers van de Algemene Kerk. Ook sprak hij in het Concept zijn afkeuring uit over het feit dat in de Katholiek Apostolische Kerk in elk der vier ambten er één als hoogste, als de ‘pilaar’ van dat ambt in de kerk was aangesteld. Over de Britse apostelen schreef hij: ‘Zij hadden moeten zeggen: boven de Apostelen mag zich geen enkele Apostel verheffen en nog veel minder een pilaar-profeet, of pilaar-evangelist of pilaar herder..’

 

Krebs ging er steeds meer toe over om zonder voorafgaande roeping door profeten ambtsdragers aan te wijzen. Er was sprake van een steeds duidelijker identificatie van Krebs met zijn zender, met Jezus Christus. De volgende anecdote is veelzeggend voor zijn ambtsopvatting en zelfbewustzijn. Op een keer kwam hij in een broederkring binnen en kreeg een stoel aangeboden. Aan het hoofd van de tafel stond echter een lege stoel en toen hij vroeg voor wie die stoel bestemd was, kreeg hij te horen dat die voor de Heer was als Hij zou wederkomen. Krebs nam toen in de zetel plaats en zei: ‘Dann ist jetzt der Herr gekommen’.

 

De gemeenten in Nederland waren hevig verdeeld over het optreden van Krebs. Sommige ambtsdragers schaarden zich gaarne onder zijn charismatisch gezag, andere klaagden dat de prediking, de vergeving der zonden en zalving van zieken niet meer in naam van Jezus, maar in naam van Krebs geschiedde. Zij verweten Krebs dat hij zich als de nieuwe Christus opwierp. Krebs stelde niet meer de bijbel, maar het levende apostelwoord centraal. De bijbel was het getuigenis der waarheid, maar Jezus in het apostelambt was zelf de waarheid. Krebs en zijn geestverwanten, onder wie vooral apostel Niehaus te noemen is, probeerden los te komen van het simplistische, fundamentalistische bijbelgebruik en aansluiting te vinden bij de levende werkelijkheid van alledag. In de gemeenten in Duitsland werd niet gepredikt aan de hand van een vooraf bestudeerde tekst. De voorgangers spraken voor de vuist weg, gebruikten voorbeelden uit het dagelijks leven en spraken tot het hart van de gemeenteleden. Competentiestrijd tussen de verschillen de ambten in de gemeente werd uitgesloten, doordat de opziener (voorganger) der gemeente een onbetwistbaar gezag uitoefende over de andere ambtsdragers. Samen met het in deze gemeenten heersende warme gemeenschapsgevoel, de antikerkelijke protesthouding en het volkse lekenpriesterschap waren deze kenmerken kennelijk voor velen aantrekkelijk, waardoor het aantal gemeenten sterk toenam. Deze door Krebs in gang gezette ontwikkeling werd ‘het nieuwe licht’ genoemd. De aanhangers van ‘het nieuwe licht’ stelden dat er sprake was van een voortgaande openbaring door Jezus in de thans levende apostelen. De tegenstanders erkenden wel dat Jezus zich ook in de nu levende apostelen openbaarde, maar dat moest dan in volkomen overeenstemming zijn met wat eerder in de bijbel was geopenbaard.

 

In juli 1896 maakte Krebs samen met Niehaus, die kort tevoren apostel van Westfalen en Rijnland geworden was, een tournee langs de Nederlandse gemeenten. Het resultaat leek te zijn dat ‘het nieuwe licht’ de overhand had behaald en de eenheid hersteld was. Korte tijd later ontstond echter opnieuw grote beroering door een passage in het maand blad Wachter Sions. Dit maandblad was een vertaling van het door Krebs in 1895 begonnen periodiek Wachter stimmen aus Ephraim en was een krachtig medium voor de verspreiding van de denkbeelden van Krebs. De passage luidde als volgt: ‘En ook gij, herders, waakt over de kudde, die U door Uwe meerderen is toevertrouwd, en legt aan de schapen niet Uwe meeningen en inzichten als voeder voor, maar het naar tijdsomstandigheden gegeven woord, opdat gij de schapen weidt op groene weide, en niet de schapen met het verdorde hooi uit het verledene voedt, maar met het frische groen uit het heden, des naar tijdsomstandigheden gezonden woords. Geeft den schapen frisch water, geen oud, vuil putwater, maar frisch, levend bronwater, water des levens.’ Hoewel de bijbel niet expliciet genoemd werd en de kritiek in feite gericht was op de prediking van bepaalde ambtsdragers, was in de interpretatie van velen de bijbel hier door Krebs vergeleken met minderwaardig hooi en stilstaand water. Apostel Niehaus deed er nog een schepje bovenop, Op 3 augustus 1896 stuurde hij een brief aan apostel Krebs waarin hij verslag deed van een dienst, waar over hij schreef: ‘Er zou in deze dienst een slag geslagen worden met de waarheid waarvoor de hel beeft.’ Hij had de gemeente eraan herinnerd dat Airon in een gomer ingezameld manna bewaarde, dat niet tot spijs maar tot gedachtenis moest dienen. En zo had hij de bijbel ook een gomer genoemd, waarvan de inhoud niet tot spijs maar tot gedachtenis diende.

 

Toen de rouwtijd ten einde liep reisde in december 1896 Niehaus opnieuw naar Amsterdam om te trachten de eenheid te herstellen. Tijdens een daar gehouden dienst onderstreepte hij zijn verbondenheid met Schwarz en noemde hem zijn (geestelijke) Vader. Het resultaat leek te zijn dat de oppositie bezworen werd en de eenheid hersteld was. In het begin van het daaropvolgende jaar kwam Krebs, vergezeld door de apostelen Niehaus en Ruif en nog enkele andere ambtsdragers naar Amsterdam. Op 17 januari 1897 vond de dienst plaats waarin een nieuwe apostel geroepen zou worden. Volgens de procedure die de avond tevoren was afgesproken in overeenstemming met de voorschriften die Schwarz in zijn Manuscript daarvoor had gegeven, zou na de door Krebs aan God gestelde vraag wie apostel moest worden eerst de profeet van de Amsterdamse gemeente (Vleck) spreken, vervolgens de profeet van de Enkhuizer gemeente (Smit) en ten slotte de Duitse profeten. Schwarz had overigens in zijn geschrift als zijn voorkeur aangegeven dat eerst het verzegeld schrijven geopend zou worden waar in hij namen van geschikte kandidaten had genoemd. Kofman opende de dienst met het opgeven van een lied, waarna de herder Meynders van de poortgemeente de leiding overnam door een ander lied op te geven. Voor deze in de apostolische geschiedschrijving gewraakte daad kon Meynders zich tot op zekere hoogte beroepen op het Manuscript, waarin stond dat de opziener van de poortgemeente de leiding zou hebben van de roepingsdienst. Profeet Tleck die bij de derde vraag in strijd met de overeengekomen orde sprak, riep de diaken Martinus van Bemmel tot apostel. Volgens het afschrift van een brief die Krebs later aan Van Bemmel schreef, was de evangelist Luitsen B. Hoekstra uit Hoorn in het schrijven van Schwarz als eerste kandidaat voorgesteld en kwam Van Bemmel daar niet in voor. In de daaropvolgende avond dienst werd Van Bemmel door de herder en een diaken geordend. In het apostolische geschiedwerk Van Licht tot Licht wordt dit met afkeurende verbazing vermeld, maar eigenlijk week het niet af van het voorschrift van Schwarz dat de ordening zou geschieden door de oudste priester en de oudste diaken van de gemeente. De roeping werd door Krebs en de andere apostelen aanvaard en Van Bemmel werd opgenomen in de ‘apostelring’ met de vermaning dat Van Bemmel in de aposteleenheid moest blijven. Van Bemmel legde er juist de nadruk op dat hij de arbeid van Schwarz wilde voortzetten.

 

Al spoedig kwam het conflict opnieuw tot uitbarsting. In een dienst op 31 jan. 1897 zei Van Bemmel naar aanleiding van Exod. 32:2-5 dat de God die ons uit Egypteland gevoerd had het apostelambt in den ontslapen apostel Schwarz was, maar dat in het rouwjaar het gouden kalf was opgericht in het apostelambt. De evangelist S.J. de Vries, die doorging met de verbreiding van het nieuwe licht, werd het huisbezoek verboden. Daarop onthief Krebs in een brief van 28 febr. 1897 Van Bemmel van zijn ambt, een ingreep zonder enig precedent. De gemeente Haarlem (geleid door N. Verkruisen, de schoonvader van Van Bemmel) en een deel van de gemeenten Amsterdam en Enkhuizen bleven Van Bemmel trouw. De gemeenten Ijmuiden, Hoorn en Den Helder en een deel van de gemeente Amsterdam kwamen opnieuw onder de leiding van Kofman.

 

De evangelist Hoekstra, die volgens Krebs door Schwarz als eerste kandidaat voor zijn opvolging genoemd was, werd in september 1897 te Hamburg tot apostel geroepen en naar Amerika uitgezonden. In juni 1899 keerde hij zonder noemenswaardig resultaat geboekt te hebben naar Hoorn terug. Hij sloot zich aan bij de Alt-Apostolische Gemeinde van apostel Friedrich Strube uit Stapelburg im Harz, die zich in 1886, toen in het ambt van priester-profeet, had los gemaakt van Krebs. Later werd hij lid van de Gereformeerde Kerk.

 

Op 12juni 1898 werd onder leiding van Krebs een nieuwe roepingsdienst gehouden in een huurgebouw aan de Overtoom. In deze dienst werd Kofman tot apostel geroepen ‘onder vele eensluidende betuigingen des Heiligen Geestes’ en door de apostelen in hun kring opgenomen. De door Kofman geleide apostolische groepering nam de naam aan van Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen (HAZEA). In 1910 werd daaraan toegevoegd: in Nederland en koloniën.

 

Zowel de groepering onder Van Bemmel als de gemeenten die geleid werden door Kofman beriepen zich erop dat zij de arbeid van Schwarz voortzetten. Ook vandaag aan de dag nog menen zowel de Hersteld Apostolische Zendingkerk (en de uit haar ontstane groeperingen) enerzijds en de Nieuw Apostolische Kerk, de Gemeente van Apostolische Christenen en Het Apostolisch Genootschap anderzijds dat zij de ware erfgenamen van Schwarz zijn. Dat is ook alleszins te begrijpen, want aan de grondlegger van het apostolische Werk van de nieuwe ordening in Nederland was iedere apostolische natuurlijk eerbied en dankbaarheid verschuldigd. Het is evident dat Schwarz de aanspraken op gelijkwaardigheid van de vier ambten had afgewezen en vooral de rol van de profeten had terug gedrongen. Maar het is zeer de vraag of hij ingestemd zou hebben met het nieuwe licht en de verheffing van Krebs boven de andere apostelen.

 

De Hersteld Apostolische Zendingkerk na Schwarz

 

De groep van Van Bemmel bleef de in 1893 aangenomen naam Hersteld Apostolische Zendingkerk voeren. Een proces over de gelden en het kerklokaal op Prinseneiland werd gewonnen door Van Bemmel. De profeet Vleck maakte zich spoedig van Van Bemmel los en vormde met een der ouderlingen een eigen geloofsgemeenschap, waarvan nu vrijwel niets meer over is. Ook de gemeente Haarlem onder herder N.J. Verkruisen scheidde zich af. Reden hiervoor was de opvatting van Verkruisen dat Christus op aarde zijn godheid zou hebben afgelegd en evenals Adam valbaar was geweest. Na de dood van Verkruisen in 1905 bleef zijn gemeente zelfstandig totdat zij zich in 1913 herenigde met de Hersteld Apostolische Zendingkerk. Maar die hereniging was van korte duur. In 1930 scheidde de gemeente Haarlem onder herder J.W. Verkruisen (een zoon van de vorige herder), zich opnieuw af. Naast het oude christologische strijdpunt was de leer van de gelijkheid van de vier ambten hiervoor de reden. Verkruisen en zijn volgelingen bleven de naam Hersteld Apostolische Zendinggemeente voeren. Ook in Amsterdam, Beverwijk en Vlissingen heeft deze groepering gemeenten.

 

De HAZK onder Van Bemmel breidde in 1920 uit met nieuwe gemeenten in Den Haag (onder N.J. Verkruisen jr.) en Arnhem. Van Bemmel stierf in 1925. Na een rouwtijd van drie maanden werd diaken-evangelist J.G. Kalwij tot apostel geroepen. Korte tijd later werd de kapel op Prinsen-eiland verlaten en een kerkgebouw aan de Bloemgracht aangekocht, dat nu nog steeds in gebruik is. Na het overlijden van Kalwij in 1946 volgde begin 1947 de diaken Dielof Willem Ossebaar hem als apostel op. Deze stierf in 1991 en werd toen opgevolgd door de huidige apostel Bernardus van den Bosch.

 

Intussen was in 1969 een nieuwe scheuring ontstaan door onenigheid over de formulering van schuldvergeving en avondmaalszegen en, de geschiedenis herhaalt zich opnieuw, competentiestrijd tussen apostelen en profeten. Directe aanleiding was het optreden van Jacob van der Poorten, in 1968 geroepen tot apostel voor Engeland. Toen hij door een reeks van roepingen trachtte tot herstel van verloren gegane bedieningen waaronder ook de bovengemeentelijke ambten te komen, riep dit bij sommigen verzet op. Anderen, onder wie apostel Ossebaar, deelden de bezwaren niet. De bezwaarden scheidden zich nu af en in deze groep werd Jasper Schaap tot apostel geroepen. Beide groeperingen bleven de naam Hersteld Apostolische Zendingkerk dragen. In 1980 werd Schaap opgevolgd door Hermanus F. Rijnders.

 

In 1971 raakte Van der Poorten toch in conflict met Ossebaar. Op Goede Vrijdag legde Van der Poorten zijn apostelambt neer. Daarop stelde hij zich met enkele aanhangers in de geest onder de Britse apostelen, waarmee hij het werk van de ‘oude ordening’ weer tot nieuw leven wilde wekken. Reeds op eerste paasdag werd hij tot apostel geroepen van deze nieuwe groepering, die weer de oude naam Katholiek Apostolische Kerk aannam.

 


 

 

DE HERSTELD APOSTOLISCHE ZENDINGGEMEENTE IN DE EENHEID DER APOSTELEN

 

Apostel Kofman (1898-1910)

 

De groepering die in 1898 onder de leiding van apostel Kofman kwam, nam in 1902 de naam aan van Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen. In 1910 werd daar nog aan toegevoegd: in Nederland en koloniën. In de HAZEA had het apostelwoord voorrang boven het bijbelwoord. Het profeteren werd op de achtergrond gedrongen en zou tenslotte een stille dood sterven. De aloude machtsstrijd tussen de profeten en de apostelen werd beslecht door kort en goed het profetenambt af te schaffen. De verkondiging van de wederkomst des Heren werd niet opgegeven, maar had toch aan urgentie en kracht ingeboet. Steeds meer kwam de nadruk te liggen op het belang van het apostelambt. De liefde voor de Heer en de hoop op zijn wederkomst kreeg in de praktijk steeds meer de gedaante van liefdevolle toewijding aan de apostel, die in toenemende mate werd geïdentificeerd met Jezus Christus. Hiervan getuigen uitdrukkingen als ‘Christus in de Apostel’ en ‘Christus als Apostel’. Het vaderlijke in het optreden van Kofman leidde ertoe dat hij werd aangeduid als ‘Vader Kofman’. De nieuwe, door Krebs geïntroduceerde stijl in de verzorging van de eredienst, voor de vuist weg en meer op het dagelijkse leven gericht, oefende een grote aantrekkingskracht uit. Kofman verstuurde geduurde enkele jaren Het Brood des Levens, een wekelijkse brief ten behoeve van de verzorging. De HAZEA trad ook meer naar buiten met een flink aantal geschriften, die deels tot stichting, maar ook ter verdediging tegen aanvallen van opposanten dienden. Al in het rouwjaar na de dood van Schwarz was het aantal gemeenten verdubbeld en in 1910 was het gegroeid tot 70. Toen Kofman in de laatste jaren van zijn apostolaat steeds meer aan dementie ging lijden, achtte stamapostel Niehaus in juni 1910 de tijd gekomen een nieuwe apostel te roepen. Kofman overleed een jaar later.

 

Apostel Van Oosbree (1910-1946)

 

Op 23 juni 1910 werd in het Concertgebouw te Amsterdam de 48-jarige oudste Johannes Hendrik van Oosbree door stamapostel Niehaus tot apostel geroepen. Met hem begon een dynamische periode van vernieuwing in denken, die tot moeilijkheden met het apostelcollege en uiteindelijk onder zijn opvolger tot een afscheiding zou leiden.

 

Het beeld dat Van Oosbree van God en van Jezus Christus had, week sterk af van de tot dan toe geldende apostolische geloofsbelijdenis. Hij verwierp de gedachte dat God de almachtige Vader was die kon ingrijpen in zijn schepping; dat alles onder zijn leiding plaatsvond en dat niets op aarde buiten zijn wil om kon geschieden. Hij zag God als een Geest, van wie geesteswerkingen uitgingen, waarvan de ‘Macht der Liefde’ het allesomvattend kenmerk was. In het in 1936 gepubliceerde geschrift Fundamentele Grondslagen des Geloofs stond dat ‘de groote “Macht der Liefde” de Schepper en Onderhouder aller dingen is, die met den verzamelnaam God aangeduid en aangesproken wordt.’ Het centrale punt in zijn denken was zijn overtuiging dat God zich in woord en handeling uitsluitend via mensen kon openbaren. Een menigmaal herhaalde uit spraak was: ‘God openbaart zich altijd middels mensen aan mensen.’ Deze overtuiging was voor hem het belangrijkste onderscheid tussen apostolischen en alle andere in God gelovenden. Ook het beeld dat Van Oosbree van Jezus had was zeer onorthodox. Jezus was in zijn visie niet Gods Zoon die naar de aarde gekomen was om de mensheid te verlossen van de zonde. De grote betekenis van Jezus lag niet in zijn kruisdood, waarmee hij de mens met God verzoend zou hebben. Jezus was een mens in wie de van God uitgaande verlossende en heilbrengende Christusgeest als eerste woning had gevonden. Die Christusgeest had in Jezus, een mens als ieder ander, alle verleidingen en kwade aan vechtingen overwonnen en uiteindelijk had in hem de Liefdemacht Gods in volle glorie getriomfeerd. Van Oosbree noemde Jezus met nadruk de ‘Eersteling’. Hij was geen eenling, want na het heengaan van Jezus moest die Christusgeest tijdovereenkomstig in anderen inwoning vinden. In de tegenwoordige tijd vond de Christusgeest zijn belichaming in de verschijning Gods als apostel. Maar ook het volk Gods was geroepen die Christusgeest tot gestalte te brengen. Het ging niet, zoals hij zo vaak zei, om het geloof in Jezus, maar om het geloof van Jezus. En met het geloof van Jezus bedoelde hij het geloof geroepen te zijn om de Macht der Liefde tot gestalte te brengen.

 

De bijbel beschouwde hij niet als de openbaring van God, maar als de in de loop van vele eeuwen tot stand gekomen schriftelijke neerslag van gedachten en ervaringen van mensen. Hij besefte dat de evangeliën vele jaren na de dood van Jezus tot stand gekomen waren en kritisch gelezen moesten worden. Hij was afkerig van een letterlijke interpretatie van de bijbel. Daarom zei hij menigmaal: ‘Verbind u toch aan de zin der dingen.’

 

Geloofde Van Oosbree nog in de wederkomst? Het is moeilijk een helder beeld te krijgen van zijn opvattingen daarover. Dat is niet verwonderlijk, want zelf gaf hij toe niet goed te weten hoe hij die wederkomst moest zien. De gedachte dat de Heer zou wederkomen op de wolken des hemels noemde hij een kinderlijke voorstelling. Met de wolken werden volgens hem geen waterwolken, maar de wolken der geloofsgetuigen bedoeld, waarvan gesproken wordt in Hebreeën 12:1. Die getuigen waren de uitverkorenen die de Heer zouden vergezellen. Ook uitte Van Oosbree zich weleens op zo’n manier dat men zou kunnen veronderstellen dat hij de wederkomst niet als een gebeurtenis op een bepaald moment zag, maar als een proces. In de jaren dertig lijkt zijn wederkomstverwachting acuter te worden, o.a. door het aan de macht komen van het nationaal-socialisme in Duitsland en de toenemende oorlogs dreiging. Zonder namen te noemen liet hij doorschemeren dat hij het nationaal-socialisme verafschuwde en Hitler als de Antichrist zag.

 

Maar hoe zijn opvattingen over de wederkomst ook waren, één ding staat vast: centraal in zijn denken over de wederkomst stond in ieder geval weer de rol van de mens zelf, in dit geval de rol van het Godsvolk. Om zijn denkbeelden hieromtrent duidelijk te maken moet eerst uiteengezet dat Van Oosbree de mens zag als een levensgeest, die komend uit de sferen der geesten op aarde een tijdelijke, stoffelijke omhulling aannam. Die levensgeest kwam van God en was dus van oorsprong rein en goed. Bij het aan nemen van het stoffelijk lichaam werd die geest, via de vader en moeder, besmet door andere geesten. Want er waren ook kwade geesten die uitgingen van de duivel, de god van de aarde, de vorst der duisternis. Dit waren de geesten van moordzucht, haat, jaloezie, hoogmoed, onbarmhartigheid. Deze waren vijandig aan de geest van God die zich openbaarde in liefde, barmhartigheid, vergevingsgezindheid, onbaatzuchtigheid.

 

Wat was nu het bijzondere van het Godsvolk? De Geest Gods zocht degenen die al voor de grondlegging der wereld voorbestemd waren om te dienen als verlossers van de mensen, waarin satanische geesten inwoning hadden gevonden. Bij de verzegeling of eigening vond ‘God, onze Vader, Zijn eigendom terug en vond de ziel haar Bezitter en rechtmatige Eigenaar terug.’ Na de eigening begon de voorbereiding op hun toekomstige verlossingswerk door in voortdurende strijd met de kwade machten meer en meer de eigenschappen van het wezen Gods te beworstelen. De roeping van het volk Gods was het beeld van de Zoon Gods gelijkvormig te worden en evenals de Zoon des mensen te dienen als het zout der aarde. Aan het eind van het aardse leven ging de geest van de mens weer terug naar de sferen der geesten.

 

Daar werden de geesten dan opgenomen in het Christusrijk, het kernrijk onder alle geestesrijken. Daar verrichtten zij hun verlossingswerk en bereidden zich verder voor op de tijd van de wederkomst. Dan zouden ze samen met de Heer als koningen en priesters regeren over de aarde.

 

De denkbeelden van Van Oosbree wekten verontrusting bij bepaalde verzorgers. In 1925 was al een conflict ontstaan over de betekenis van het Avondmaal. Omdat Van Oosbree niet langer geloofde dat Jezus aan het kruis gestorven was om de mens met God te verzoenen, kon hij ook het Avondmaal niet langer zien als een herhaling van of herinnering aan het kruisoffer. Deelname aan het Avondmaal ging nu betekenen dat men zich na belijdenis van zonde en schuld niet alleen met God, maar vooral ook met elk ander verzoende. Dit gebeurde onder verwijzing naar het bijbelwoord: ‘Indien gij elkander de zonden niet vergeeft, zoo zal Mijn hemelse Vader u ook uwe zonden niet vergeven.’ Het Avondmaal werd nu betiteld als ‘gemeenschappelijke verzoeningsdis’. Ook de vorm van het Avondmaal onderging een wijziging. Om hygiënische redenen schafte Van Oosbree in 1917 het gebruik af dat ieder uit dezelfde beker een slokje wijn dronk. Voortaan werd een ouwel met een pincet in de wijn gedoopt en daarna op de rug van de hand gelegd. (Overigens werd enkele maanden later op aanwijzing van Niehaus ook in de Duitse gemeenten een wijziging in de vorm van het Avondmaal ingevoerd, door voortaan een met drie druppels wijn besprenkelde ouwel uit te rei ken). H.J. Smit, voorganger van Enkhuizen (en schoon zoon van Van Oosbree) kon met deze wijziging in betekenis en vorm van het Avondmaal niet instemmen. Het conflict liep zo hoog op dat hij werd afgezet als voorganger, waarna hij met zijn volgelingen de Hersteld Evangelische Apostolische Gemeente oprichtte. In 1926 kwam hij in contact met apos tel Brückner (die gebroken had met de stamapostel wegens diens machtsaanspraken) en sloot zich aan bij diens Reformiert Apostolischer Gemeindebund. In 1950 werd Smit door apostel Ecke tot apostel geroepen. Na de afzetting van Smit wees Van Oosbree de herder A. Grootveld uit Scheveningen aan als voorganger van de gemeente Enkhuizen. Ook hij raakte na enige tijd in conflict met Van Oosbree en stichtte toen samen met zijn broer, de herder J. Grootveld uit Amsterdam, de Nieuwe Hersteld Apostolische Zendingsgemeente, een kleine groepering die nu nog slechts enkele leden telt.

 

In de jaren dertig wendden verzorgers zich met klachten over Van Oosbree tot stamapostel Bischoff. Zij hadden niet alleen kritiek op zijn denkbeelden, ze zetten ook vraagtekens bij zijn financieel beleid en meenden dat zijn schoondochter, bij wie hij in huis woonde, te veel invloed op hem had. Tussen Van Oosbree en stamapostel Niehaus had altijd een hechte band bestaan. Volgens de overlevering zou Niehaus graag gewild hebben dat Van Oosbree hem als stamapostel zou opvolgen, maar deze zou dit afgewezen hebben omdat hij van mening was dat hij daarvoor een Duitser moest nemen. Andere bronnen melden overigens dat Niehaus aanvankelijk de afvallig geworden apostel Brückner als zijn opvolger had gezien. In 1920 wees Niehaus apostel Johann Gotfried Bischoff als stamapostel helper en in 1924 als opvolger aan. Toen in 1930 Niehaus door een ongeval was uitgeschakeld, werd Bischoff in een door Van Oosbree geleide dienst te Berlijn als opvolger geïnstalleerd.

 

Na kennisname van de klachten over Van Oosbree besloot Bischoff tot maatregelen. In een bijeenkomst op 3 januari 1939 ten huize van de stamapostel in Frankfurt werden de problemen besproken. Aan deze bespreking namen behalve de stamapostel en Van Oosbree ook deel de apostelen E. Güttinger, Schall en Kuhlen en de oudsten Elberts en Smit. Van Oosbree werd voor de voeten geworpen dat Jezus Christus in de Hersteld Apostolische Zendinggemeente in Nederland niet meer te vinden was. Van Oosbree vroeg Elberts dit punt op te helderen, maar diens verdediging vond geen gehoor. De samenkomst leidde tot de volgende afspraken:

 

  1. Voortaan zou ieder week een Nederlandse vertaling van het rondschrijven van de stamapostel door Van Oosbree aan alle oudsten en voorgangers toegestuurd worden. De inhoud van dit rondschrijven zou dienen als grondslag voor de arbeid in een zondagsdienst om ‘overal de van de stamapostel uitgaande eenheidsleer in de harten in te bouwen’.

 

  1. Bij toekomstige bezoeken van de stamapostel aan de gemeenten in Nederland zou de stamapostel de leiding van de dienst hebben, om ook daardoor in de openbaarheid meer dan voorheen duidelijk te maken dat de stamapostel het hoofd van alle apostolische gemeenten in de wereld was.

 

  1. Er zouden in Nederland geen nieuwe gebouwen meer gebouwd of bouwkavels gekocht worden tot het moment dat de obligatieschulden afgelost waren.

 

  1. In een aparte bijeenkomst van de stamapostel met Van Oosbree en de drie andere apostelen werd overeengekomen dat Van Oosbree ‘op zijn verzoek’ een hulpapostel als plaatsvervanger ter zijde gesteld zou worden. Als zodanig zou opziener Jochems aangewezen worden.

 

Van Oosbree raakte nu verstrikt in een onoplosbaar dilemma. Enerzijds wilde hij vasthouden aan zijn denkbeelden, anderzijds wilde hij de eenheid met de stamapostel en het apostelcollege niet verbreken. De stamapostel van zijn kant wilde ook een breuk vermijden, maar wilde anderzijds het apostolische werk in Nederland weer in het, in zijn ogen, rechte spoor krijgen. De oplossing van het dilemma waarop Van Oosbree gehoopt moet hebben was, dat de stamapostel zijn afwijkende geloofsvisie uiteindelijk zou accepteren. Hij was van mening dat een districtsapostel een zekere ruimte moest hebben bij het uitzetten van zijn koers. Intussen wilde hij zich verzekeren van de steun van broeders die zijn opvattingen van harte zouden uitdragen. Cruciaal ten slotte zou de vraag worden of de stamapostel zijn keuze van opvolger zou accepteren.

 

In een dienst te Amsterdam op 15 januari 1939, die door alle Europese apostelen werd bijgewoond, werd opziener Jochems door de stamapostel tot apostel geroepen als hulp voor de districtsapostel. De bedoeling van de stamapostel was dat Jochems alles zou doen om het apostolische Werk weer op de lijn van de Duitse apostelen te krijgen en dat hij apostel Van Oosbree zou opvolgen na diens op afzienbare termijn te verwachten overlijden. De goedaardige en mentaal en fysiek niet zo sterke Jochems werd door de stamapostel belast met de taak een trouwe helper van Van Oosbree te zijn en tegelijkertijd ervoor te zorgen dat het apostolische Werk weer op het rechte spoor geleid werd. Daarmee werd hij in een onmogelijke positie geplaatst.

 

De stamapostel zou zijn greep op de gang van zaken in Nederland nog verder versterken. In een apostelvergadering op 8 mei 1939 te Dortmund werd afgesproken dat de apostelen een voorgenomen aanwijzing van opzieners en oudsten eerst zouden melden bij de stamapostel. Het weinig overtuigende argument was dat de stamapostel belastende dingen bekend konden zijn, waarvan de districtsapostel niet op de hoogte was. De werkelijke reden was dat de stamapostel wilde voorkomen dat Van Oosbree broeders als opzieners en oudsten zou aanwijzen die in zijn geest verder zouden werken. Deze vergadering in Dortmund was de op een na laatste ontmoeting van Van Oosbree met de stamapostel. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in september 1939 vonden er geen samenkomsten meer plaats. Wel werd er nog gecorrespondeerd. Opvallend is dat in die bewaard gebleven correspondentie de verschillen in geloofsopvatting niet of nauwelijks aan de orde kwamen. Voorzover er sprake was van een controverse, ging het vrijwel uitsluitend over de aanwijzing van opzieners en oudsten.

 

De moeilijkheden waren na de afspraken met de stamapostel niet opgelost. De ontevredenen, zo schreef Van Oosbree op 9 oktober 1939 aan Bischoff, vleiden apostel Jochems, die door zijn ‘domme, overgeestelijke vrouw’ werd aangezet om de leiding over te nemen. De apostel noemde Jochems een goed mens, die zich echter heen en weer liet trekken en door de broeders een ‘kindmens’ werd genoemd. De stamapostel liet weten dat hij brieven met klachten had gekregen van ambtsdragers en gemeenteleden. Op de vraag van Van Oosbree wat de klachten waren en van wie ze afkomstig waren, ging hij echter niet in. In januari 1940 werd oudste Wildschut van het district Noord Holland van zijn taak ontheven, officieel om gezondheidsredenen. Hij werd vervangen door de overgeplaatste oudste Elberts. Diens plaats in het district Den Haag-Rotterdam werd overgenomen door oudste Slok, die op 20 augustus 1939 al was aangewezen als hulp van oudste Elberts.

 

In de jaren die volgden vroeg Van Oosbree de stamapostel per brief meermalen instemming met zijn voornemen om een opziener en enkele oudsten aan te wijzen. Daarop antwoordde de stamapostel steeds afwijzend. Opvallend was dat hij ongevraagd te kennen gaf dat hij tegen een aanwijzing van oudste Schurink als opziener geen bezwaar zou hebben. Hieruit bleek het ware motief van de weigeringen van de stamapostel. Van Schurink verwachtte hij niet dat deze onorthodoxe opvattingen zou uitdragen.

 

In februari 1944 werd Van Oosbree ernstig ziek. De tot dan toe zo vitale bijna 82-jarige maakte zich nu nog meer zorgen over het toekomstig beheer van zijn geestelijke nalatenschap. Opnieuw vroeg hij de stamapostel verschillende malen om toestemming enige oudsten te mogen aanwijzen. Tevergeefs. Na al dit aandringen schreef Bischoff ten slotte op 24 juli 1944, dat hij de noodzaak daartoe nog steeds niet zag, maar dat, als de apostel toch een paar oudsten wilde aanwijzen, hij dat niet kon verhinderen. Zelfs na deze erkenning van zijn recht daartoe, zag Van Oosbree van aan wijzingen af Deze brief was de allerlaatste die hij van de stamapostel ontving. Nu was er dus ook geen schriftelijk contact meer. Nadat in mei 1945 een einde aan de oorlog gekomen was, werd duidelijk dat voorlopig alle communicatie met Duitsland uitgesloten zou zijn.

 

De scheuring van 1946

 

Op 5 mei 1945 was Nederland bevrijd, Op 18 mei reed Van Oosbree naar Utrecht, waar hij Jochems meedeelde, dat hij zich door de omstandigheden gedwongen kon zien buiten de stamapostel om maatregelen voor de toekomst te treffen. De volgende dag schreef Jochems aan Van Oosbree een briefkaart met o.a. de volgende tekst: ‘Vanaf het ogenblik dat u de stamapostel niet meer volgt, houd ik automatisch op u te volgen (tijdelijk). Ik kan niet langer lid van een gemeenschap blijven, waaraan het fundamentele ontbreekt, n.l.: in de Eenheid der Apostelen.’ In de broedervergadering op 24 juni 1945 wees Van Oosbree nu toch een opziener aan. Dat hij daarvoor niet de door hem oorspronkelijk beoogde Elberts of Hartman maar Schurink koos, zal zeker te maken hebben met het feit dat de stamapostel in 1942 had geschreven tegen hem geen bezwaar te hebben.

 

Daar in de maanden na de oorlog personenverkeer en briefwisseling met Duitsland was verboden, was er geen rechtstreeks contact met de stamapostel mogelijk. Op 1 maart 1946 stuurde Van Oosbree via de Zwitserse apostel Güttinger een brief aan de stamapostel, waarin hij toestemming vroeg voor de aanwijzing van oudste Lambertus Slok tot zijn opvolger. Op 4 maart legde hij bij de notaris als zijn laatste wil deze keuze vast, die hij in 1944 al in een geestelijk testament had aangegeven. Toen er van de stamapostel geen antwoord kwam, verzocht Van Oosbree herder Westendorif te proberen bij de Militaire Missie vergunning te krijgen voor een reis naar Frankfurt, om de stamapostel zijn laatste wilsbeschikking bekend te maken. Dit verzoek deed hij op 15 maart, vijf dagen voor zijn dood. Tot het laatste toe heeft Van Oosbree getracht een breuk met de stamapostel te vermijden. Maar hoezeer hij ook hechtte aan de Eenheid der Apostelen, ongetwijfeld zou hij nooit van de koers die ingeslagen was, afgeweken zijn en daarom zou hij ook nooit afgezien hebben van zijn keuze van Slok als

opvolger. De breuk was dus in ieder geval onvermijdelijk geworden. Zo stierf Van Oosbree op 20 maart, kort voor zijn 84-ste verjaardag, zonder de zekerheid dat zijn testament uitgevoerd zou worden en zonder te weten welke gevolgen dit zou hebben.

 

Opziener Schurink wilde met de opening van het testament wachten, totdat er bericht van de stamapostel zou zijn. Er kwam een brief binnen van apostel E. Güttinger, gedateerd 15 april 1946, waarin deze namens de stamapostel erop wees dat volgens de statuten een apostel door de stamapostel werd benoemd en dat Jochems de aangewezen opvolger was. De opziener wilde nu de opening van het testament niet langer uitstellen. In de broedervergadering op tweede paasdag, 22 april 1946, werd de 41 -jarige oudste L. Slok door de opziener tot apostel geroepen.

 

Zoals te verwachten viel, werd de roeping van de geestelijke zoon van Van Oosbree door de stamapostel en het apostelcollege niet erkend. Namens de HAZEA werd door Jochems een kort geding aangespannen tegen Slok c.s. De eis was dat de benoeming van L. Slok rechtsongeldig en die van Jochems rechtsgeldig werd verklaard. Het geschil tussen de twee partijen in het geding handelde in wezen om de vraag welke geestelijke koers het apostolische Werk in Nederland zou gaan volgen. Jochems wilde de stamapostel blijven volgen, in de Eenheid der Apostelen blijven en vast houden aan de aloude geloofsopvattingen. Slok wilde de laatste wilsbeschikking van Van Oosbree en de daaruit voortvloeiende roeping van tweede paasdag niet verloochenen en was vastbesloten de door zijn voorganger doorgevoerde vernieuwing in denken voort te zetten. De grote meerderheid van de apostolischen in Nederland had zich na de tweede paasdag in groot vertrouwen achter apostel L. Slok geschaard. Dit vertrouwen kwam voort uit de grote liefde die men voor de persoon van apostel Van Oosbree koesterde. Tegenover deze liefde en de waarde die zij hechtten aan zijn laatste wilsbeschikking legden trouw aan de stamapostel (voor de meesten een vage figuur in de verte) en statutaire bepalingen (zo men die al kende) weinig of geen gewicht in de schaal.

 

Dit wezenlijke verschil in standpunt tussen de twee partijen kwam echter in de rechtszaak feitelijk niet aan de orde. De rechters konden uitsluitend juridische argumenten laten gelden. In hoofdzaak ging het in juridische zin om het volgende. De partij in het geding die door Jochems en opvolgers werd vertegenwoordigd, beriep zich op artikel 6 van de geldende statuten, volgens welke de apostel benoemd werd door de stamapostel, en betoogde dat de testamentaire beschikking van Van Oosbree dus ongeldig was. Statutair was dit juist en Jochems c.s. stonden daarmee sterk. In een arrest van het gerechtshof stond dan ook te lezen: ‘Overwegende dat het Hof appellanten in dit verband erop wil wijzen dat hoe hoge geestelijke waarde voor hen een door den Apostel Van Oosbree gedane aanwijzing moge hebben, het Hof heeft te oordelen naar de wet, welke een benoeming overeenkomstig de statuten voorschrijft.’

 

Het verweer tegen de aanklacht kon alleen op juridische gronden worden gevoerd. Het juridische hoofdargument dat door de advocaten van Slok werd aangevoerd, hield in dat Jochems de HAZEA in 1945 verlaten had. Daarom had hij niet tot apostel benoemd mogen worden en had hij dus ook geen recht om namens de HAZEA een rechtszaak aan te spannen. De eis van Jochems moest dus als niet ontvankelijk worden afgewezen. De stelling dat Jochems geen lid meer was, stoelde op de tekst van de door hem op 19 mei 1945 aan Van Oosbree geschreven briefkaart. Zoals al eerder vermeld, bevatte deze briefkaart de volgende passage ‘Vanaf het ogenblik dat u de stamapostel niet meer volgt, houd ik automatisch op u te volgen (tijdelijk). Ik kan niet langer lid van een gemeenschap blijven, waaraan het fundamentele ontbreekt, n.l.: in de Eenheid der Apostelen.’ Deze passage werd door de rechters in de opeenvolgende stadia van de rechtszaak tegengesteld geïnterpreteerd. De president van de rechtbank te Rotterdam trok in kort geding de bevoegdheid van Jochems in twijfel. De rechtbank te Amsterdam oordeelde vervolgens dat Jochems in 1945 niet uit de HAZEA was getreden en rechtsgeldig tot apostel was benoemd. In hoger beroep kwam het gerechtshof tot het tegenovergestelde oordeel en wees de eis van Jochems als niet ontvankelijk af. Tijdens de behandeling van de zaak voor het gerechtshof speelde ook de beschuldiging een rol dat de Neuapostolische Kirche sterk was beïnvloed door het nationaal-socialisme.

 

De HAZEA ging in cassatie bij de Hoge Raad. Deze oordeelde dat de HAZEA de rechtshandding van de daartoe onbevoegde Jochems achteraf kon bekrachtigen. De Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof (in strijd met de conclusie van de procureur-generaal) en verwees de zaak terug naar het hof om de rechtsgeldigheid te onderzoeken van de benoeming van B.F Paasman (die intussen Jochems was opgevolgd, nadat deze zijn taak had neergelegd) en vervolgens van G. Kamphuis (die tot apostel was benoemd na het overlijden van Paasman).

 

Alvorens tot een uitspraak te komen gelastte het hof dat de twee partijen moesten trachten tot verzoening te komen. Tijdens de met dit doel gehouden bijeenkomsten bleken de standpunten onverenigbaar, Op verzoek van het gerechtshof reisde Slok in februari 1950 naar Frankfurt voor een ontmoeting met de stamapostel en het apostelcollege. Tijdens die conferentie werd van Slok verlangd dat hij zich onder de geestelijke leiding van de stamapostel zou stellen en zich bereid zou verklaren de statuten van het apostelcollege der Neuapostolische Kirche met de daarin opgenomen geloofsartikelen te ondertekenen. Slok antwoordde dat hij niet bereid was iets te doen dat het testament van apostel Van Oosbree ongedaan zou maken. De conclusie van de stamapostel en het apostelcollege was toen dat apostel Slok niet in het apostelcollege kon worden opgenomen.

 

Na het mislukken van de verzoeningspogingen deed het gerechtshof uitspraak. Deze hield in dat ook al was Jochems niet rechtsgeldig benoemd, de benoeming (na het aftreden van Jochems) tot apostel van B.F. Paasman en na diens overlijden van G. Kamphuis in ieder geval wel rechtsgeldig was. De benoeming van L. Slok tot apostel werd daarentegen in strijd met de statuten en dus rechtsongeldig geoordeeld. De hierna in het werk gestelde pogingen om tot een minnelijke schikking te komen ten aanzien van de bezittingen mislukten. Slok was bereid tot overdracht van alle gelden en de helft van de gebouwen, die bij het overlijden van Van Oosbree bezit waren van de HAZEA. De tegenpartij eiste echter niet alleen het gehele kapitaal maar ook alle gebouwen op. Men was slechts bereid af te zien van de sinds maart 1946 bijeengebrachte gelden en verworven gebouwen.

 

Nu ging Slok tegen het arrest van het gerechtshof in cassatie. De Hoge Raad wees dit echter (opnieuw in strijd met de conclusie van de procureur-generaal) in haar arrest van 6 april 1951 af. Als gevolg hiervan gingen alle tot 1946 verworven bezittingen naar de groepering van Kamphuis. In de maanden die volgden op het arrest van de Hoge Raad werd onderhandeld over gebruik, huur en overname van gebouwen. Op 12 december werd de definitieve overeenstemming hierover getekend. Omdat ook de rechtspersoonlijkheid van de HAZEA op de groepering van Kamphuis was overgegaan moest Slok een nieuwe stichting oprichten. Hij koos hiervoor de naam Het Apostolisch Genootschap.


 

 

DE NIEUW APOSTOLISCHE KERK

 

De moeilijkheden over de opvolging van Van Oosbree waren nog niet achter de rug, of er dienden zich nieuwe problemen aan. In 1951 sprak stamapostel Bischoff als zijn overtuiging uit, dat in het raadsbesluit Gods vastgelegd was dat hij de laatste stamapostel was. Deze overtuiging werd al spoedig voorgesteld als een openbaring van de Heer zelf. Bischoff legde de apostelen in een vergadering op 12 september 1954 te Stuttgart de volgende voorstellen voor:

 

  1. De stamapostel zal geen apostel of opziener meer inzet ten die niet gelooft dat de Heer tijdens zijn leven komt.

 

  1. De apostelen wordt gevraagd geen ambtsdragers meer in te zetten, die dit niet werkelijk geloven.

 

  1. Wie verzegeld wil worden, moet verklaren deze Boodschap te geloven.

 

Na heftige discussies werden hierover geen besluiten genomen, maar enkele apostelen voerden deze bepalingen in hun districten wel in. In andere districten wisten de gelovigen niet of ze hun eigen apostel of de stamapostel moesten volgen. Enkele apostelen maakten zich ernstig zorgen over de verwarring en verdeeldheid die de stamapostelboodschap teweegbracht. Op 7 januari schreven de apostelen P. Kuhlen, E. Dunkmann en S. Dehmel hierover een brief aan de stamapostel. Na een kort onderhoud op 23 januari met de stamapostel en zijn staf werden de ondertekenaars van de brief uit hun ambt gezet en geëxcommuniceerd. Zij stichtten direct daarna te Düsseldorf de Apostolische Gemeinde, drie maanden later geregistreerd als Apostolische Gemeinschaft. Een aantal apostelen had reeds eerder gebroken met de stamapostel. In 1951 gingen de Zwitserse apostelen Ernst Güttinger en Rudolf Schneider in de rust, nadat ze het ongenoegen van de stamapostel op hun hals hadden gehaald door te pleiten voor een wisselend stamapostelschap door deze functie aan een termijn te binden. In 1954 werden apostel Otto Güttinger (zoon van Ernst) en de drie Zuidafrikaanse apostelen Heinrich E Schlaphoif, Philippus J. Erasmus en Daniël C.S. Malan uit hun ambt gezet.

 

Ook in Nederland leidde de stamapostelboodschap tot verwarring en verdeeldheid. Apostel Kamphuis werd door sommigen verweten dat hij de boodschap onvoldoende uitdroeg. Na een onderhoud met de stamapostel kreeg Kamphuis de opziener Tjark Bischoff als tweede apostel naast zich. De onenigheid liep zo ver op dat naast de Hersteld Apostolische Gemeente in de Eenheid der Apostelen (de voortzetting van de HAZEA) een andere gemeenschap werd opgericht, de Nieuw Apostolische Kerk der Nederlanden (NAK), waarin de stamapostelboodschap onverkort verkondigd zou worden. De stamapostel wees apostel Walter Schmidt van Westfalen aan om de NAK te gaan leiden. Kamphuis was dermate aangeslagen door het onderlinge getwist dat hij in augustus 1954 besloot in de rust te gaan. Ook zijn opvolger Tj. Bischoff lukte het niet om de onrust weg te nemen. Enkele uit hun ambt gezette priesters richtten met medestanders in 1955 de Apostolische Stichting op, die zich het jaar daarop met de gemeente van de al eerder uit de HAZEA uitgetreden H.J. Smit uit Enkhuizen verenigde onder de naam De Apostolische Geloofgemeenschap. Zij kwam onder leiding te staan van de apostelen Kamphuis en Smit. De eerste trad in 1965 definitief in de rust, de tweede overleed in hetzelfde jaar. Na hen berustte de leiding achtereenvolgens bij Johann F. Kröner (1965-1975), Christiaan Boermeester (1975-1987), Johann Fr. Kröner jr (1987-1997) en J. Th. den Haan (1997- heden). In 1980 werd de naam De Apostolische Geloofsgemeenschap veranderd in Gemeente van Apostolische Christenen. Deze naamswijziging kwam tot stand wegens naamsverwarring met Het Apostolisch Genootschap en omdat men wilde laten uitkomen dat men zich in de eerste plaats christenen voelt. In deze apostolische tak kwam een heroriëntatie op de geschiedenis en de plaats van het apostolische Werk tot stand. Ook ontstond een streven naar contact en zo mogelijk hereniging met andere apostolische groeperingen. Dit leidde tot gesprekken met de twee takken van de HAZK. De Apostolische Geloofsgemeenschap sloot zich ook aan bij de Vereinigung Apostolischer Christen des In- und Aus die in 1956 door de uit de Neuapostolische Kirche getreden apostelen was opgericht. Hierbij sloten zich ook aan de hierboven genoemde Apostolische Gemeinschaft, de Vereinigung Apostolischer Christen van Zwitserland, Saarland en Luxemburg, de Reformiert-Apostolischer Gemeindebund uit de DDR, de Zuid-Afrikaanse Die Apostoliese Kerk (Apostel Eenheid) en de Australische Apostolic Church of Queensland. Tezamen telden deze kerken ongeveer 40.000 leden.

 

Op 6 juli 1960 stierf de stamapostel zonder dat de Heer was wedergekomen. De volgende dag werd in de gemeenten een brief voorgelezen waarin stond: ‘Wij staan voor het ondoorgrondelijke Raadsbesluit van onze God en vragen ons af, waarom Hij zijn Wil veranderd heeft. De stamapostel, die het verlossingswerk van de Heer tot de hoogste graad van voleinding heeft gebracht en daardoor de kinderen Gods in een onwrikbaar geloof aan zijn woord heeft opgevoerd, kan zich niet vergist hebben, omdat hij altijd het woord des Heren tot richtsnoer voor zijn handelen heeft gemaakt. Dientengevolge heeft hij ons nooit iets anders gezegd dan alleen dat, wat hij tevoren van de Heer op de geest had gekregen.’ Diezelfde dag werd de 69-jarige Walter Schmidt door het apostelcollege tot stamapostel gekozen. Daarmee was hij de eerste stamapostel die niet door zijn voorganger werd aangewezen. Zijn ambtstijd werd gekenmerkt door consolidatie en internationale uit breiding. Het aantal landen waar de Neuapostolische Kirche was vertegenwoordigd nam toe van 60 naar 120 en het aantal leden verdubbelde tot ca. 1 miljoen. In 1975 droeg Schmidt wegens slechte gezondheid het ambt over aan Ernst Streckeisen. Schmidt stierf in 1981 en overleefde daarmee zijn opvolger, die al in 1978 tijdens een reis in Zuid-Afrika overleed. Streckeisen was de eerste Zwitserse stamapostel en de hoofdzetel van de kerk werd verplaatst naar Zürich. Na zijn plotselinge overlijden werd opnieuw een opvolger gekozen door het apostelcollege. Het werd de pas 43-jarige Zwitserse districtsapostel Hans Urwyler. Tijdens zijn tien jaar durende ambtsperiode breidde de kerk zich wereldwijd verder uit en nam het aantal gemeenteleden toe van 2,5 naar 4 miljoen.

 

Na in 1987 door een hersenbloeding uitgeschakeld te zijn, wees Urwyler de Zwitserse districtsapostel Richard Fehr als stamapostelhelper aan, die het jaar daarop door het apostelcollege als nieuwe stamapostel aanvaard werd. In hetzelfde jaar kwam het tot een afscheiding in Hessen onder leiding van apostel Hermann G. Rockenfelder. De reden daarvoor zou zijn geweest dat hij de profetische gaven in de gemeente opnieuw tot leven wilde wekken. Deze groepering draagt de naam Apostolische Gemeinde en telt thans ongeveer 40 gemeenten met in totaal ca. 1000 leden. Fehr slaagde erin de kerk na de instorting van het communisme sterk uit te breiden in Oost-Europa. Ook in Afrika en India nam het aantal leden geweldig toe, zodat de NAK wereldwijd thans 10 miljoen leden telt. Vooral in landen waar sprake is van diepe armoede en politieke en maatschappelijke ontwrichting biedt de NAK geborgenheid en vormt zij in de ogen van veel mensen een bolwerk tegen het verval van de moraal en de goede zeden.

 

De laatste jaren is een voorzichtige vernieuwing van uiterlijke vormen ingezet, de kerk treedt meer naar buiten en legt contacten met andere apostolische groeperingen. Werd er tot op heden afgezien van theologische vorming van de ambtsdragers, sinds kort worden voor hen seminars georganiseerd en wordt in projectgroepen studie gemaakt van theologische, maatschappelijke en wetenschappelijke problemen. Ook wordt gestudeerd op de mogelijkheid deel te nemen aan de oecumene. De stamapostel neemt een wat bescheidener plaats in. Zijn ‘sleutelmacht’ (de macht om ‘rijken te openen aan genezijde’) is vervangen door ‘sleutelvolmacht’, want de sleutelmacht berust bij Jezus Christus zelf.

 

In 2000 werd door Fehr een apostelconcilie georganiseerd, waarvoor zestien andere apostolische groeperingen in Europa werden uitgenodigd. Slechts drie groeperingen gaven aan de uitnodiging gehoor: de HAZK (Van den Bosch), de Vereinigung Apostolischer Gemeinden en de Apostolische Gemeinde im Saarland. Veel leverde de conferentie niet op. Er werd afgesproken om de gesprekken voort te zetten. Obstakels voor verdere toenadering zijn vooral de positie van de stamapostel en de stamapostelboodschap, waarvan men de onjuistheid niet wil erkennen. De laatste jaren ligt de NAK in de Duitse media nogal eens onder vuur. Punten van kritiek zijn vooral de pretentie de exclusieve kerk van de eindtijd te zijn, de houding van de NAK tijdens de Hitlertijd en het ondoorzichtig financieel beleid. Ook zijn het groepjes uitgetredenen die elkaar helpen de gevolgen te overwinnen van de psychische en sociale druk die zij in de NAK hebben ervaren.

 

In Nederland werd de door de stamapostelboodschap ontstane splitsing in twee afdelingen weer ongedaan gemaakt. De twee afdelingen werden in 1964 samengevoegd tot de Nieuw Apostolische kerk, onder leiding van apostel Tj. Bischoff. Deze werd in 1969 opgevolgd door districtsapostel Hermann Schumacher van Bremen. Onder diens eindverantwoording werd de NAK van 1976 tot 1981 bestuurd door apostel Gijsbert Pos, die in 1981 districtsapostel van Nederland werd. Later kreeg hij ook de zorg voor de districten Bremen en Hamburg. Ook Suriname, Guyana, de Antillen en Malta werden bij het aposteldistrict Nederland gevoegd. Districtsapostel Pos kreeg in 1987 hulp in de persoon van apostel Gerrit Sepers. De Nieuw Apostolische Kerk ging zich meer openstellen naar buiten toe, hield open deur en nam deel aan gezamenlijke activiteiten van kerken zoals ‘Kerkepad’. In sommige plaatsen neemt men als toehoorder deel aan de Raad van Kerken. Sedert ruim tien jaar zijn er besprekingen met de Hersteld Apostolische Zendingkerk en de Gemeente van Apostolische Christenen. In 1999 ging apostel Pos in de rust en werd opgevolgd door apostel Theo de Bruijn, die geassisteerd wordt door apostel Sepers en drie opzieners.

 


 

 

HET APOSTOLISCH GENOOTSCHAP

 

Apostel L. Slok (1946-1984)

 

Van de bijna 29.000 leden van de HAZEA waren er ca 25.500 trouw gebleven aan Slok. De jonge apostel ging vastbesloten verder op de weg die zijn voorganger ingeslagen was. Had Van Oosbree al afstand genomen van het beeld van de almachtige God, die buiten de mens om kon ingrijpen in zijn schepping, zijn opvolger brak radicaal met dit godsbeeld. Het beeld van God als een Wezen buiten en boven de schepping en tegenover de mens als een nietig en zondig schepsel, verwierp hij als een heilloos dualistische opvatting, waardoor de mens niet aan zijn ware bestemming kwam. De onhoudbaarheid van het geloof in deze almachtige God, buiten wiens wil om niets op aarde kon geschieden, zag hij alleen maar bevestigd door de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog. Hoe kon men na Auschwitz geloven dat deze almachtige God een god van liefde was? Slok zag God als een onpeilbare scheppingskracht, die omhoog worstelend zichzelf gestalte gaf en zich in de mens als liefdemacht wilde openbaren. God wilde tot steeds schoner zelfverwerkelijking komen in de mens, zodat Gods vriendelijk aangezicht te zien zou zijn in het menselijk gelaat.

 

Slok geloofde in de mogelijkheden van de mens. Maar er was dan wel sprake van wetenschappelijke, technische en materiële vooruitgang, in de onderlinge menselijke verhoudingen was een opstijgen naar een hoger, goddelijk niveau uitgebleven. Het kwaad in de wereld werd niet veroorzaakt door Satan, maar het kwaad zat nu eenmaal in de mens. De verlossing daarvan kon niet door een bovenaards gebeuren plaatsvinden. Er was een beslissende doorbraak in de gezindheid van mensen nodig, die alleen Christus teweeg kon brengen. De apostel zei daarvan: ‘Zonder Christus in ons leven zijn wij niet meer dan een geciviliseerde oermens, met een dun laagje vernis van opvoeding, fatsoen en beschaving.’ De volgelingen werden doordrongen van de roeping de Christusgezindheid uit te dragen, maar dit werd niet langer gezien als voorbereiding op de taak in een hiernamaals of in een duizendjarig vredesrijk. De verwachting van de wederkomst des Heren als een bovennatuurlijk gebeuren werd geheel losgelaten. Het Koninkrijk Gods zou niet uit den hoge neerdalen, maar lag besloten in de harten van mensen. Het moest echter losgemaakt worden uit de bindingen van baatzucht, machtsbegeerte, jaloezie en wan trouwen. Dan zouden de schoonste eigenschappen Gods als barmhartigheid, mildheid, vergevensgezindheid, onbaatzuchtigheid tot ontplooiing gebracht kunnen worden.

 

Slok wist met deze denkbeelden, met de bezieling waar mee hij deze bracht en vooral met de inspirerende invulling die hij er zelf aan gaf bij zijn volgelingen een enorm elan op te roepen. Dit elan werd nog aangewakkerd door de gebouwennood, die ontstond na de definitieve uitspraak in april 1951 van de Hoge Raad. Het verlies van de bezittingen betekende een geweldige stimulans voor de offergezindheid, de inzet en de saamhorigheid. Onder het motto ‘We gaan bergen verzetten’ werd een ambitieus bouw- en aan koopprogramma gestart.

 

In 1951 was de breuk met de stamapostel en het apostelcollege definitief geworden. Slok hoefde nu op geen enkele wijze meer rekening te houden met hun opvattingen. Ook de door Van Oosbree opgestelde Fundamentele Grondsleer des Gelooft werden niet langer gehanteerd als geloofsbelijdenis en evenmin vervangen door een ander document. In Het Apostolisch Genootschap, dat op 28 december 1951 officieel werd opgericht, gold geen enkele andere bron van gezag meer dan het woord van de apostel. Hij was de eigentijdse ‘Mond Gods’, zoals Jezus dat voor zijn tijd was. Niet de door de Vader uitgezonden Zoon Gods, maar de hoogste verschijningsvorm van God als mens, als vrucht van eeuwen worsteling. De laatste stap in het steeds verder opvoeren van het belang van de apostelplaats werd gezet met het aannemen van de Christusnaam. Van Oosbree had er met nadruk op gewezen dat de naam ‘Christus’ niets anders betekende dan ‘gezalfde’. Daarmee kon deze naam in principe een ruimere toepassing krijgen. Van Oosbree achtte zichzelf de eigentijdse belichaming van de Christusgeest, maar ging niet zo ver zichzelf de Christus te noemen. Zijn opvolger zette die stap wel. Het gebruik van de Christusnaam kon bijna niet anders dan bevreemdend en aanstootgevend voor de buitenwereld zijn. De christologie van Slok was ook van een heel specifiek karakter en had verstrekkende consequenties voor de relatie met zijn volgelingen. Weliswaar had het godsvolk ook de taak de Christusgezindheid uit te dragen, maar het verschil tussen de verantwoordelijkheid van de apostel en die van het godsvolk voor de uitvoering van deze taak was niet gradueel, maar principieel van aard. In de apostel hadden de apostolischen ‘het aanrakingspunt met de Eeuwige’, ‘het levend altaar’. De apostel was de ‘Zielsbruidegom’ en het godsvolk ‘de Bruid’. De apostel was ‘de zaaier’, het godsvolk ‘de akker’. Het dualisme verried zich ook in het spreken over God als over de Eigenaar en de mens als zijn eigendom. Met deze terminologie werd onbedoeld weer het oude beeld van een volkomen transcendente God opgeroepen. De apostel ging op een gegeven moment zelfs zo ver dat hij stelde dat men bij eigening en confirmatie de apostel erkende als de ‘Eigenaar, die ter wille van het Godswerk zijn rechten op ons kon doen gelden.’

 

Slok was er heilig van overtuigd dat ieder zich slechts de Christusgezindheid kon eigen maken door hartensovergave aan de Man Gods. Evenals Jezus in zijn tijd vertegenwoordigde de apostel als de Christus van heden de edelste gezindheid die mensen konden opbrengen. Wat hij zijn volgelingen te bieden had aan levenswijsheid kwam niet voort uit een bijzondere openbaring van boven of waar dan ook vandaan, maar was het resultaat van een niet aflatende speurtocht in het eigen zielenleven en zijn raadgevingen stoelden op eeuwige levenswetten. De aanbidding van de apostel als hoogste openbaring Gods als mens leidde ertoe, dat de woorden ‘God’ en ‘apostel’ zo door elkaar heen werden gebruikt, dat onbedoeld een pseudo-identificatie van God en apostel kon ontstaan. Talrijke liedteksten uit die tijd zijn daar een voorbeeld van.

 

De apostel verwachtte van zijn volgelingen een volledige toewijding aan hem en het Werk. Zelf was hij altijd voorgegaan in aanbidding van en onvoorwaardelijke trouw aan apostel Van Oosbree. De dramatische gebeurtenissen rond Pasen 1946 schreef hij vooral toe aan het feit, dat dit niet van alle broeders in de kring rond Van Oosbree gezegd kon worden. Zijn grote angst was dat bij de volgende apostelwisseling weer, zoals hij zei, ‘bloed zou vloeien’.

 

Ondanks het nieuwe van deze denkbeelden was er toch ook sprake van een bepaalde continuïteit. Want was de aloude apostolische wederkomstverwachting nu in zekere zin niet vervuld? Christus was inderdaad wedergekomen en wel als de eigentijdse Christus, geboren uit de schoot van het godsvolk. Dit heilsfeit woog meer dan genoeg op tegen het verloren gaan van oude geloofswaarheden als een leven na de dood, een wederzien met de schare van ontslapen vrienden en de uitverkiezing om als koningen en priesters te mogen dienen in het duizendjarig vredesrijk.

 

De exclusieve positie die de apostel nu innam bracht ook de aanspraak op een exclusieve positie van Het Apostolische Genootschap met zich mee. Hoewel men de waarde van iedere geloofsrichting erkende, ging men er toch van uit dat het heil uiteindelijk alleen kon komen van de eigentijdse Christus, die er niet alleen voor de apostolischen, maar voor de hele wereld was.

 

Vandaag aan de dag vraagt menigeen in Het Apostolisch Genootschap zich verwonderd af hoe men zich destijds zo met hart en ziel kon overgeven aan een ander mens. Het antwoord op deze vraag moet voor een belangrijk deel liggen in de persoonlijkheid van deze apostel. Hij was een zeer charismatische figuur, wiens liefdevolle uitstraling voor velen onweerstaanbaar was en een sterke wederliefde opriep. Hij had ook een visionaire geest en was een begaafd spreker, die volle zalen wist te begeesteren. Zijn volgelingen hadden het opwindende gevoel dat hij hen een nieuwe, bevrijdende gedachtewereld had binnengeleid, waarin het onderschrijven van bepaalde geloofswaarheden had plaatsgemaakt voor het zich met hart en ziel inzetten voor een levensideaal. De herinnering aan het grote enthousiasme en de tomeloze inzet in die tijd roept tegenwoordig bij velen dan ook gevoelens van nostalgie op. Er zijn ook verklaringsfactoren te vinden in de toen heersende tijdgeest, de toenmalige maatschappijstructuur en de sociale samenstelling van de apostolische gemeenten. De cultuur en de samenleving werden tot ver in de jaren zestig gekenmerkt door patriarchale verhoudingen en een sterk normerende moraal. Verder was er het lage scholingsniveau van de overgrote meerderheid van de apostolischen, dat niet bevorderlijk was voor de ontwikkeling van een kritische zin. De schaars aanwezige kritische geesten namen waarschijnlijk de claim van de apostel op de woorden des eeuwigen levens en de eis van totale overgave aan zijn persoon op de koop toe. Die claims klopten niet met hun wereldbeeld en maatschappelijk inzicht. Maar ze legden die claims zoveel mogelijk naast zich neer, omdat ze hun plaats in het Werk en het daaruit voortvloeiende levensgeluk niet op het spel wilden zetten. Het relativeren of negeren van die claims kan gezien worden als een oplossing van wat de psycholoog Festinger cognitieve dissonantie heeft genoemd.

 

In de jaren zestig kwamen vele jongeren in verzet tegen wat zij zagen als burgerlijke bekrompenheid, consumentisme en regentenmentaliteit. Ze wilden ruimte voor eigen inbreng en het ontplooien van de eigen identiteit. De tijd geest van deze jaren ging ook aan jongeren in het genootschap niet ongemerkt voorbij. Over het begrip democratie hoefde men zich in het genootschap echter niet het hoofd te breken, want, zo zei de apostel in een samenkomst begin 1971: ‘Wij zijn vandaag in de theokratische regering van dit Werk volkomen gelukkig. (...) Apostolisch zijn houdt in dat wij onvoorwaardelijk de Man Gods als onze eigenaar erkennen.’ De tegenstelling tussen de houding van bepaalde jongeren en de opvattingen van de apostel spitste zich toe op haardracht en kledingstijl. De apostel wilde ten enenmale voorkomen dat apostolische jongeren door hun uiterlijk en gedrag geassocieerd zouden worden met agressieve protestbewegingen, waarvan hij geen enkel heil verwachtte. Het dragen van lange haren en korte rokken werd voor hem steeds meer een bewijs van gebrek aan erkenning en liefde voor de Man Gods. Op 30 maart 1973 maakte de apostel in de kring van districtsverzorgers duidelijk dat zijn geduld op was. Als zij niet van harte wilden meewerken om deze verschijnselen van verloedering uit te bannen, zou hij zijn taak neerleggen. Degenen die zich niet aan de norm van de apostel wensten te houden, werd aan geraden het Werk te verlaten. Het gevolg was dat ruim 800 broeders, zusters en jonge mensen het genootschap verlieten. Ook het aantal toetredingen liep in deze periode sterk terug.

 

Na deze crisis en na een ernstige ziekte van de apostel brak er in het genootschap een periode van verinniging en van naar binnen gekeerd zijn aan. Liefde en aanhankelijkheid jegens de apostel gingen gepaard met een grote afhankelijkheid en volgzaamheid. Zijn overlijden op 29 juni 1984 was, hoewel niet geheel onverwacht, een grote schok voor de leden van het genootschap. Toen een week later in een samenkomst te Bussum opziener Scheeper het testament van de ontslapen apostel voorlas, bleek dat deze tien jaar tevoren zijn zoon, de opziener Jan L. Slok, tot opvolger bestemd had. Hoewel deze sinds anderhalf jaar als apostelhelper praktisch alle aposteltaken van zijn lichamelijk verzwakte vader had overgenomen, had hij toch geen vermoeden gehad dat zijn vader hem als zijn opvolger had gezien.

 

Apostel J.L. Slok (1984-2001)

 

De nieuwe apostel leek, in tegenstelling tot 1946, in een gespreid bedje terecht te komen. Maar daarin school juist voor het genootschap een groot gevaar. Het gevaar dat de opvolger niet zou beseffen dat met het heengaan van apostel L. Slok een uniek tijdperk was afgesloten en dat hij argeloos op hetzelfde spoor verder zou gaan. Het gevaar dat hij niet zou inzien dat veranderingen noodzakelijk waren om het genootschap weer bij de tijd te brengen. In de samenleving hadden emancipatie, democratisering en individualisering grote veranderingen teweeggebracht. In het genoot schap was de sociale status en het scholingsniveau van de leden sterk gestegen.

 

Enkele maanden na zijn roeping bleek echter dat de nieuwe apostel op een heel belangrijk punt de koers ging verleggen. Tijdens een samenkomst ter gelegenheid van zijn verjaardag verwierp hij de toekenning van de Christus-naam aan de apostel en stelde hij dat het uitdragen van de Christusgezindheid een gezamenlijke verantwoordelijkheid was. Gaandeweg bleek dat het niet alleen ging om het afstand doen van een bepaalde betiteling. Niet langer werd bedenkingloze overgave aan de apostel beschouwd als een absolute voorwaarde om de Christusgezindheid in eigen leven tot gestalte te kunnen brengen. De patriarchale vader kindverhouding maakte plaats voor een broederlijke gelijkwaardigheid. Slok jr. sprak niet over missiagen en tekorten die vergeven moesten worden, hij wees op de positieve mogelijkheden die in ieder besloten lagen. De relatie tussen de apostel en de broeders en zusters werd niet langer beschreven in dualistische, afstand scheppende termen als ziels bruidegom en bruid, zaaier en akker. De termen Mond Gods en Man Gods hadden een hardnekkiger leven, maar ook deze sleten langzaam weg. Niet langer was er sprake van een onbedoelde pseudo-identificatie van apostel en God. De basis voor het godsgevoel en godsbesef werd ver breed en een universeler beleven van de grootheid Gods werd aangewakkerd.

 

Apostel J.L. Slok stuurde erop aan om langzaam maar zeker de sinds Van Oosbree steeds dominanter geworden positie van de apostel tot bescheidener proporties terug te brengen. Behalve dat dit aansloot bij de veranderde situatie en inzichten, paste dit ook goed bij zijn, in vergelijking met zijn vader, minder charismatische en bescheidener persoonlijkheid. In 1997 werd een statutenwijziging doorgevoerd, waarbij een bestuur van het genootschap in het leven werd geroepen, bestaande uit de apostel als voorzitter en een even aantal bestuursleden van minstens twee leden. Dit bestuur is bevoegd tot het verrichten van alle daden van beheer en beschikking. Deze statutenwijziging was overigens slechts een bescheiden stap in de richting van spreiding van verantwoordelijkheden. De apostel heeft een vetorecht, de overige bestuursleden worden door hem benoemd en ontslagen en de leiding van de geestelijke verzorging blijft uit sluitend bij de apostel berusten. Maar de unieke positie van de vorige apostel, aan wie benamingen als ‘Christus van het heden’ en ‘Man Gods van deze tijd’ werden toegekend, was definitief opgegeven.

 

Behalve in de veranderde visie op de apostelfunctie kwam de dynamiek die deze tak van het apostolische Werk sinds Van Oosbree kenmerkte ook na 1984 in verschillende ontwikkelingen tot uiting. In zijn testament had apostel L. Slok zijn opvolger opgeroepen moedig de platgetreden paden te verlaten, het minder juiste en bruikbare te bezijdigen en steeds voor een nieuwe denkwereld open te staan. Om aansluiting te houden bij ontwikkelingen in de samenleving en uitdrukking te geven aan veranderende inzichten in en buiten het genootschap, werden na enkele jaren vele hervormingen doorgevoerd, waarvan als belangrijkste de volgende zijn te noemen.

 

De bescheidener opvatting van de positie en betekenis van de apostel leidde ook tot een bescheidener opvatting van de betekenis van Het Apostolisch Genootschap voor de samenleving. De apostel wees erop dat ieder zijn eigen waarheid had en dat de keuze voor een bepaalde geloofsrichting afhing van ieders persoonlijke achtergrond, gevoelens, inzichten en ervaringen.

 

De verzegeling of eigening die al anderhalve eeuw lang een specifiek apostolische sacramentele handeling was, werd in 1993 afgeschaft. Deze sacramentele handeling paste niet meer in de gewijzigde opvattingen; in de oorspronkelijke betekenis al lang niet meer, maar ook niet meer in de betekenissen die Van Oosbree, respectievelijk L. Slok eraan gegeven hadden. De confirmatie werd nu de bevestiging van de doopbelofte en de opname als zelfstandig lid van het genootschap. Ook mensen die van buiten tot het genootschap toetraden werden niet meer geëigend, maar confirmeerden zich.

 

Er kwam een relativerender en meer functionele visie op de draagwijdte van aanwijzingen tot medeverzorging. Deze aanwijzingen werden meer met de taak dan met de persoon verbonden en golden in principe voor een beperkte tijd. Als een verzorger in de rust werd gesteld, bleef hij niet zoals vroeger de bedieningsnaam behouden. Op eerste pinksterdag 1991 werd in Nijkerkerveen voor het eerst in de apostolische geschiedenis een vrouw als voorganger aangewezen.

 

Sindsdien zijn tientallen vrouwen aangesteld als herder, priester en dienende. Thans zijn er twee vrouwelijke districtsverzorgers en een van hen is bestuurslid van het genootschap.

 

De moraliserende en normatieve verzorgingscultuur maakte plaats voor een oriëntatie op de onderliggende waarden. De sociale druk viel weg en er kwam ruimte voor ieders persoonlijke invulling van het apostolisch zijn. Een onbedoeld gevolg was wel dat het bezoek aan de eredienst langzaam maar zeker terugliep en dat deelname aan allerlei activiteiten minder vanzelfsprekend werd.

 

Sinds 1990 tracht Het Apostolisch Genootschap de beslotenheid te doorbreken en naar buiten te treden. Men begon met het beleggen van informatieve bijeenkomsten voor buitenstaanders en het houden van ‘open dagen’. In 1992 werd aan de Westerstraat te Enkhuizen in de oude plaats van samenkomst, die voor de apostolische geschiedenis een bijzondere betekenis had, een voor iedereen toegankelijk expositie- en documentatiecentrum geopend. Ter gelegenheid daarvan werden persberichten verspreid en interviews voor regionale radiozenders en dagbladen gegeven. Op de website ‘www.apgen.nl’ werd informatie over het genootschap gegeven. Ondanks deze activiteiten is Het Apostolisch Genootschap echter nog steeds een relatief onbekend kerkgenootschap.

 

De bescheidener opvatting van de plaats van de apostel maakte het nu ook mogelijk dat deze tijdens zijn leven op een gepast tijdstip zijn taak over kon dragen. Hoewel nog volop vitaal en actief achtte hij het als zeventigjarige wijs om met het oog op de snelle en ingrijpende veranderingen in de samenleving de leiding in jongere handen te leggen. Op de zaterdag voor Pinksteren, 2 juni 2001, wees hij in een samenkomst te Bussum oudste Dick Riemers als zijn opvolger aan, om deze op 10 juni tijdens een grootscheepse viering van het vijftigjarig jubileum in de Jaarbeurshallen te Utrecht te kunnen introduceren.

 


 

 

GELOOFSOPVATTINGEN

 

God, Christus en de Heilige Geest

 

De Katholiek Apostolische Kerk ontwikkelde geen eigen dogmatiek. Zij nam de drie oecumenische belijdenissen uit de eerste eeuwen van het christendom over. De leer van deze kerk omtrent God wijkt dan ook niet af van de algemene christelijke leer. Dat geldt ook voor de apostolische tak (de ‘nieuwe ordening’), die zich in 1863 in Duitsland afscheidde van de Katholiek Apostolische Kerk. In de Hersteld Apostolische Zendingkerk en de daarmee direct verwante groeperingen is de godsleer dus dezelfde als in de Katholiek Apostolische Kerk.

 

Na de periode van apostel Van Oosbree (1910—1946), wiens afwijkende denkbeelden in het historisch gedeelte van dit boekje geschetst zijn, keerde de Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen (HAZEA), later Nieuw Apostolische Kerk (NAK) geheten, weer terug tot de orthodoxe leer.

 

In Het Apostolisch Genootschap heeft men een geheel ander godsbeeld. Daar geeft men de naam God aan de universele scheppende Macht, die zich in al het bestaan de verwerkelijkt. God is de oerkracht waaruit alles is voort gekomen en die alles doortrilt. God staat niet als zelfstandige entiteit buiten of boven de schepping, maar valt er ook niet mee samen. God is de oneindige en onuitputtelijke diepte en grond van alle bestaan, de creatieve grond en zin van onze existentie. De Godsnaam is een van de vele namen voor het onnoembare, onpeilbare mysterie, voor wat ‘ik niet uitspreken kan en toch uitspreken moet’. Op zijn schoonst openbaart God zich als liefdemacht in de mens. De mens is dus verantwoordelijk voor de verwezenlijking van deze schoonste verschijningsvorm.

 

Ook de christologie van de Katholiek Apostolische Kerk en van de Hersteld Apostolische Zendingkerk wijkt niet af van de formuleringen in de oecumenische symbolen. Wel is er speciale aandacht voor de kerk als het lichaam van Christus, ‘waardoor Hij altijd kan werken aan de uitvoering van de wil van God ten aanzien van de hele schepping.’ De kerk wordt beschouwd als een goddelijke schepping, door de Heilige Geest bezield met het opstandingsleven en voor bereid als de mystieke Bruid van Christus op de komst van de Bruidegom.

 

In de HAZEA onder Van Oosbree werd een heel ander beeld van Jezus Christus ontworpen. In Jezus was de van God uitgaande verlossende en heilbrengende Christusgeest tot gestalte gekomen. Van Oosbree noemde Jezus de Eersteling Christus, want na het heengaan van Jezus moest die Christusgeest in anderen inwoning vinden. In de tegen woordige tijd vond deze Christusgeest allereerst zijn belichaming in de apostel. Na de dood van Van Oosbree is de HAZEA/NAK weer teruggekeerd tot de orthodoxe opvattingen.

 

In Het Apostolisch Genootschap daarentegen is de lijn die Van Oosbree had ingezet verder doorgetrokken. Jezus was de hoogste gestaltegeving Gods en levende Norm voor zijn tijd, en daarmee vervulde hij de Christusfunctie. In woord en levenshouding legde hij de grondslag voor een verhoogde menselijke samenleving. Apostel L. Slok zag zichzelf als de Christus die in deze tijd de goddelijke aanwezigheid en werkzaamheid onder de mensen bracht. Zijn opvolger, apostel J.L. Slok, heeft de aanspraak op de Christusnaam verworpen. Het beeld dat men van Jezus heeft is dat van een buitengewoon indrukwekkende historische figuur, die de naastenliefde, barmhartigheid en vergevingsgezindheid centraal stelde. Deze houding tegenover de medemens, die veel dieper gaat dan medemenselijke sympathie en veel verder reikt dan humanitaire hulpverlening, noemt men de Christusgezindheid. De verwerkelijking in eigen leven van deze gezindheid is niet alleen de opdracht voor de apostel, maar is aller verantwoordelijkheid.

 

Ook de leer van de katholiek apostolischen omtrent de Heilige Geest, de derde persoon van de Heilige Drieëenheid, is orthodox. De rol van de Heilige Geest wordt gezien als buitengewoon groot: in de schepping, in de getuigenis van de profeten, in de Incarnatie en Opstanding en als de sinds Pinksteren in de kerk wonende en de kerk onderhoudende Geest. De Heilige Geest gaat uit van zowel God de Vader als van God de Zoon. In de verschijnselen die men duidde als profetie, tongentaal en bovennatuurlijke genezingen en die zo’n grote rol speelden in de ontstaansgeschiedenis van de Katholiek Apostolische Kerk, zag men de gaven van de Heilige Geest. Door de handoplegging van de apostelen werd de Heilige Geest medegedeeld aan de gemeente.

 

Bij de hersteld apostolischen en de nieuw apostolischen is geen verschil van opvatting over de Heilige Geest. Bij Van Oosbree was niet of nauwelijks sprake van een leer omtrent de Heilige Geest en in Het Apostolisch Genootschap ontbreekt die geheel en al.

 

Het geloof in de wederkomst

 

Specifiek voor het geloof van de apostolischen, behalve die van Het Apostolisch Genootschap, is het geloof in de wederkomst en de daarmee samenhangende instelling van het viervoudig ambt. De voorstellingen die men zich bij het ontstaan van het apostolische Werk maakte omtrent de wederkomst, waren vooral gebaseerd op de bijbelboeken Daniël en Openbaring. De vier koninkrijken uit Daniël, in hoofdstuk 7 gesymboliseerd door de vier uit de zee opstijgende dieren, werden historisch gesitueerd. Aan Openbaring 20 ontleende men de verwachting van een duizendjarig rijk. De slotconclusie van de Alburyconferenties was, dat in de Franse Revolutie een aanvang was gemaakt met de in Openbaring voorspelde uitstorting van de fiolen van Gods toom. De vijandschap tegen God en de kerk, die men overal om zich heen zag, zou zijn hoogtepunt vinden in de komst van de Antichrist. De Antichrist, in de persoon van een heerser, zou de laatste christelijke vormen in de samenleving vernietigen en de getrouwen tot de dood toe vervolgen. Voordat de Antichrist zijn macht ten volle ontplooid had, zou Christus uit de hemel neerdalen. De gestorvenen in Christus zouden opstaan uit de doden en hun opstandingslichaam ontvangen. De nog levende uit verkorenen, de verzegelden, zouden zonder te sterven de Heer tegemoet gaan in de lucht. Na deze komst van Christus in verborgenheid (parousie), breekt de tijd van de grote verdrukking aan. Het hoogtepunt van de verschrikkingen komt met de slag bij Armageddon en de belegering van Jeruzalem. Dan zal Christus voor iedereen zichtbaar verschijnen (epiphanie) aan het hoofd van zijn leger van heiligen. Jeruzalem zal worden bevrijd, de Antichrist verslagen. Het beest uit de zee (Openbaring 13: 1) en het beest uit de aarde (Openbaring 13: 11) zullen in de vuurpoel worden geworpen. De joden zullen als volk hersteld worden in het heilige land en zullen het instrument zijn voor de bekering der heidenen. Satan zal voor een tijd van duizend jaar gebonden in de afgrond worden geworpen en op aarde zal Christus met de onsterfelijke eerstelingen als koningen en priesters heersen over het duizendjarig rijk. Kort voor het einde van dat rijk zal Satan voor een korte tijd worden losgelaten en met zijn aanhangers een laatste opstand tegen God en zijn Gezalfde beginnen. Dan wordt Satan verslagen en voor eeuwig geworpen in de vuurpoel. De heerlijkheid van God de Vader wordt nu voor allen zichtbaar. Hij daagt allen voor zijn rechterstoel om het Laatste Oordeel te voltrekken. De onboetvaardigen worden verbannen van voor Gods aangezicht. Alle anderen zullen voor eeuwig de nieuwe aarde bewonen. Het hemelse Jeruzalem daalt neer op aarde en God zal zijn alles en in allen.

 

De eschatologische verwachtingen en voorstellingen van de katholiek apostolischen zijn overgenomen door later uit de Katholiek Apostolische Kerk voortgekomen groeperingen. De grote uitzonderingen zijn weer de HAZEA onder Van Oosbree en Het Apostolisch Genootschap. De wederkomstverwachting van Van Oosbree was al heel diffuus geworden. Als hij daar nog in geloofde, had hij daar in ieder geval geen bepaalde voorstelling van. Wel stond voor hem vast dat het verlossingswerk zich niet buiten mensen om voltrekken zou. De apostolischen hadden daarin als eerstelingen een grote rol te vervullen, zowel op aarde als in het hiernamaals. Zij zouden in de toekomst samen met de Heer als koningen en priesters regeren over de aarde. In Het Apostolisch Genootschap is de verwachting van het einde der tijden en de wederkomst volkomen verdwenen.

 


 

 

DE SACRAMENTEN

 

In de Katholiek Apostolische Kerk / Gemeente

 

In de tijd dat er in de Katholiek Apostolische Gemeente nog priesters waren, werden er twee sacramenten toegediend: de doop en het Avondmaal. Daarnaast bestonden ook handelingen met een sacramenteel karakter, want elke kerkelijke handeling die verricht werd in de naam en volgens de bedoeling van Christus had een sacramenteel karakter. De sacramenten wortelden in zowel de Incarnatie als de Opstanding en deelden de vruchten van de verlossing aan de gelovigen uit. De protestantse reductie van de status van sacramenten tot symbolen of tekenen werd veroordeeld.

 

Doop

 

Het Testimonium begint met de woorden: ‘De kerk van Christus is de gemeenschap van allen, zonder onderscheid van tijd of plaats, die in de naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes gedoopt en door hunnen doop van alle mensen afgezonderd zijn.’ Door de doop ontving de dopeling de vergeving der zonden en werd hij opgenomen in de gemeenschap met Christus en gemaakt tot kind Gods en erfgenaam van het koninkrijk der hemelen. De doop werd aan kinderen bediend, hetgeen niet uitsloot dat ook volwassenen gedoopt konden worden. Door het ontbreken van priesters wordt er al sinds tientallen jaren niet meer gedoopt in de Katholiek Apostolische Gemeente. Gemeenteleden laten hun kind dopen in een andere kerk.

 

Avondmaal

 

De eucharistie is het offer dat steeds weer gebracht wordt ter herdenking van het offer dat door Jezus Christus gebracht is aan het kruis, eens en voor altijd. Lichaam en bloed van Christus worden voor Gods aangezicht gesteld, zoals Christus zelf in de hemel als onze voorspraak voor God verschijnt als het Lam dat geslacht is. De eucharistie is zowel het grote lof- en dankoffer van de kerk als sacrament, zij is viering van Christus’ dood, maar schenkt ook de weldaden van zijn opstanding aan de gelovigen. Na de consecratie blijven brood en wijn voor het oog de materiële substanties, maar het geloof onderscheidt de geestelijke substanties van lichaam en bloed van Christus, die zij werkelijk door de inwerking van de Heilige Geest geworden zijn. Na de inleidende schuldbelijdenis en absolutie volgden de hoofdelementen van de viering in de volgorde van afzondering der gaven — dankzegging — consecratie en offergebed — communie. De communie geschiedde onder de beide gedaanten van brood en wijn, die afzonderlijk werden gegeven, waarbij de priester zei: ‘Het lichaam van onze Here Jezus Christus, dat voor u gegeven is’ en ‘Het bloed van onze Here Jezus Christus, dat voor u vergoten is.’ Omstreeks het tweede levensjaar communiceerden kinderen één keer, vanaf omstreeks het achtste jaar deden ze dat met enige regelmaat en na het veertiende jaar in principe elke week. Door het ontbreken van priesters nemen katholiek apostolischen nu deel aan het Avondmaal in andere kerken.


 

 

Verzegeling

 

De in 1847 ingevoerde verzegeling gold als zo’n belangrijke sacramentele handeling dat hij ook wel sacrament werd genoemd. Door de verzegeling werd de gave van de Heilige Geest geschonken aan hen die gedoopt waren en tot de jaren des onderscheids waren gekomen. Zoals de waterdoop de gelovige maakte tot deelgenoot van Christus’ opstandingsleven, zo maakte de verzegeling hem deelgenoot van de kracht des Geestes. Het tweede aspect van de verzegeling was, dat men hoopte daardoor te mogen behoren tot degenen die bij de wederkomst gespaard worden voor de grote verdrukking en de Heer tegemoet gevoerd zullen worden in de lucht. De verzegeling werd bediend op twintigjarige leeftijd, nadat enkele dagen daar voor de kandidaten hun doopbelofte hadden vernieuwd.

 

De handeling hield in dat de apostel de kandidaat de handen op het hoofd legde en het voorhoofd zalfde onder het spreken van de volgende woorden: ‘Ontvang de Heilige Geest, in de naam des Vaders, en des Zoons, en des Heilige Geestes. God, de almachtige Vader, bevestige en volmake u, Hij verzegele u met het zegel en teken des Heren en zalve u met de zalving des heils ten eeuwigen leven.’ Na de dood van de laatste apostel in 1901 verviel de mogelijkheid om verzegeld te worden. Men hield echter voor ogen dat God niet gehouden was alleen de verzegelden te sparen voor de grote verdrukking. Catechisanten kunnen tegenwoordig aan het eind van hun onderricht hun doopgelofte vernieuwen door belijdenis te doen in een van de protestantse kerken of door deel te nemen aan een confirmatiedienst in een van de Anglicaanse gemeenten in Nederland.

 

Overige sacramentele handelingen

 

De ordening van priesters was ook een sacramentele handeling. Elke man kon zichzelf aanbieden tot het ambt. Na de roeping bij profetie werd de geroepene door de apostel geordend tot priester. Daarna werd bepaald in welk bijzondere bediening hij ingezet zou worden. Bij de ordening werden de kandidaten door de engel en twee oudsten naar de apostel geleid. Deze legde elk afzonderlijk de handen op en zei: ‘Ontvang de Heilige Geest tot het ambt van priester. Zo gij iemands zonden vergeven zult, die zijn ze vergeven; en zo gij iemands zonden houden zult, die zijn ze gehouden. In de Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heilige Geestes.’ Daarna tekende hij hem met zalfolie en bad: ‘Laat alles, wat zij in Uw Naam zegenen, gezegend zijn; en alles, wat zij in Uw Naam wijden, gewijd en geheiligd wezen.’ Diakenen werden gekozen door de gemeente en door de apostel geordend. Diakonessen, onderdiakenen en andere lagere ambtsdragers werden niet geordend maar ingezegend. Verdere sacramentele handelingen waren de huwelijksinzegening, ziekenzalving en de afzonderlijke belijdenis der zonden.

 

In de Hersteld Apostolische Zendingkerk

 

De sacramentsleer onderging na de afscheiding uit de Katholiek Apostolische Kerk geen verandering. Wel werd door Schwarz een sterke koppeling gelegd tussen doop en verzegeling. Een gevolg was dat de verzegeling voor kinderen werd ingevoerd. In 1870 ging Schwarz over tot het instellen van de verzegeling van ontslapenen. Later werd het ook mogelijk de doop en het Avondmaal aan overledenen te bedienen. Meestal betrof het gestorven familieleden van apostolischen, maar ook werden wel geestelijke leiders uit het verleden verzegeld. Zo werd op tweede paasdag 1874 Maarten Luther verzegeld en op hemelvaartsdag van dat zelfde jaar o.a. Calvijn, Melanchton, Zwingli en Isaac Da Costa. Bij het ontvangen van deze sacramenten trad een familielid van de overledene of een ambtsdrager op als representant. Deze sacramentspraktijken, die werden ingevoerd op basis van bijbelstudie en profetische uitspraken, zijn tot op heden in de HAZK gehandhaafd. Het Avondmaal wordt iedere zondag met ongezuurd brood en wijn gevierd. Iedere christen die in naam van de drievuldige God is gedoopt, mag eraan deelnemen.

 

In de Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen / Nieuw Apostolische Kerk

 

In de HAZEA hadden tijdens Van Oosbree ingrijpende wijzigingen in de sacramentsopvattingen plaats, die na zijn dood in de HAZEA/NAK grotendeels zijn teruggedraaid. Hoewel tot een voorbije periode behorend, is bespreking ervan wel op zijn plaats daar ze kenmerkend waren voor de HAZEA tijdens het zesendertig jaar durende apostolaat van Van Oosbree.

 

Doop

 

Van Oosbree zag de doop als het indompelen van ziel en geest ‘In de naam (het wezen) van God, de Vader en de Heilige Geest.’ Om de dopeling in verbinding te brengen met het wezen van God was het echter noodzakelijk, dat dit wezen Gods aanwezig was in degenen die de doop verrichtte. Daar dit wezen ontbrak in de kerkelijke bedienaren van de doop, had de kerkelijke doop geen werkelijke waarde. De doop werd beschouwd als een voorlopige handeling, die vooruitwees naar de verzegeling, die veel belangrijker was. Aan de doop met water kon niets meer ontleend worden dan een algemene zaligheid, die voor alle volken bereid werd. De verzegeling echter betekende dat men wedergeboren werd naar de Geest en erfgenaam werd van alle heerlijkheden Gods.

 

In de Nieuw Apostolische Kerk wordt de doop gezien ‘als een bestanddeel van de wedergeboorte en een noodzakelijke voorwaarde voor het ontvangen van de Heilige Geest. Ze is het verbond van een goed geweten met God. Diegene, die dit verbond aangaat en zo een christen wordt, geeft hiermee te kennen dat hij zijn leven naar de geboden van God wil inrichten.’ De doop in andere kerken wordt wel erkend maar moet bij toetreding tot de NAK bevestigd worden.

 

Avondmaal

 

Ook het Avondmaal onderging al kort na het begin van het apostolaat van Van Oosbree een ingrijpende wijziging, zowel naar betekenis als in vorm. Van Oosbree achtte het zinloos het verzoenende leven van Jezus in ontvangst te nemen, als men zich ook niet met elkaar verzoende. Het accent kwam daarom helemaal te liggen op de eigen verzoening met God en met elk ander. Daarom maakte de naam Heilig Avondmaal ook geleidelijk plaats voor de benaming ‘Gemeenschappelijke Verzoeningsdis’. De achterliggende, maar niet zo expliciet uitgesproken reden voor deze verandering in betekenis was, dat Van Oosbree niet geloofde dat Jezus voor de zonden der mensheid aan het kruis gestorven was en daarmee de mens verzoend had met God. Ook kwam er verandering in de wijze waarop het Avondmaal werd gevierd. Eerst had hij voorgeschreven om na elke teug uit de gemeenschappelijke beker deze met een doekje af te wissen. Toen echter bleek dat deze maatregel niet consequent werd toegepast en er bovendien na drie jaar oorlog gebrek aan wijn was, besloot hij in 1917 tot ingrijpende maatregelen. Voortaan werd met een ivoren pincet een ouwel in de wijn gedoopt en daarna op de rug van de hand gelegd. Daarbij werden de woorden gesproken:

 

‘Neemt en eet, neemt en drinkt het leven Jezus.’ Alleen apostolischen mochten deelnemen aan de Gemeen schappelijke Verzoeningsdis. De bediening van de sacramenten aan overledenen raakte geleidelijk in onbruik.

 

In de NAK herinnert het Avondmaal ‘aan de offerdood van de Zoon Gods, Die Zich, ondanks dat Hij schuldloos was, voor de zonden der mensheid liet kruisigen. Het Heilig Avondmaal bevat eeuwig leven voor de ziel en geeft haar de zekerheid in de levensgemeenschap met de Verlosser Jezus Christus te blijven. “Vlees en bloed” van Jezus worden tegenwoordig gesymboliseerd door brood en wijn in een hostie. Door het gelovig tot zich te nemen, neemt de mens het wezen van Christus in zich op en wordt nieuwe kracht verkregen om alles te overwinnen wat een belemmering kan zijn voor het eeuwige heil van de ziel.’ Ook kinderen nemen deel aan het Avondmaal. Het hygiënische probleem van de bediening in twee gedaanten heeft men opgelost door drie druppels wijn in te bakken in de ouwel, die men ontvangt in de handpalm, waarbij gezegd wordt:

 

‘Het lichaam en bloed van Jezus, (ook) voor u gegeven.’

 

De toediening van de sacramenten aan overledenen is, na in de periode van Van Oosbree in onbruik geraakt te zijn, opnieuw ingevoerd.

 

Verzegeling

 

In de opvatting van Van Oosbree werd bij de verzegeling niet de mens zelf verzegeld, maar ‘zijn geloofs en erkentenisaanbieding, die op zijn levensfilm werd vast gelegd.’ Was de zielsaanbieding oprecht dan zou zich dat daarna openbaren in de bevruchting met de Heilige Geest. Bij de verzegeling vond ‘God, onze Vader, Zijn eigendom terug en vond de ziel haar Bezitter en rechtmatige Eigenaar terug.’ Deze gedachte leidde tot het gebruik van het woord ‘eigening’. Dit woord wordt in de NAK niet meer gebruikt. De ‘Heilige Verzegeling’ wordt daar gezien als ‘het afdragen van de Heilige Geest en daarmee een bestanddeel van de wedergeboorte.’

 

Confirmatie

 

Hoewel geen sacrament, verdient de plechtige handeling die confirmatie genoemd wordt hier een plaats. Toen tijdens Van Oosbree de verzegeling zo nauw verbonden werd aan de doop en bediend werd aan kinderen, ontstond de behoefte aan een plechtigheid die het volwassen worden als lid van de kerk markeerde. Van Oosbree vond de doop en de verzegeling van kinderen die uit apostolische ouders geboren waren een onvoldoende basis voor een duurzaam verbond. Jonge mensen van zestien achttien jaar waren in staat tot een zelfstandig oordeel en konden dan ook zelf verantwoordelijkheid gaan dragen. Als zij gingen werken en daardoor in een heel nieuwe omgeving kwamen, zouden ze steun kunnen vinden in een zelfstandige belofte aan de apostel. Daarom werd rond 1930 de confirmatie (bevestiging) ingevoerd.

 

In de NAK en de Gemeente van Apostolische Christenen vindt de confirmatie plaats vanaf het veertiende levensjaar. De door de ouders bij de doop aangegane verplichtingen worden door de confirmant zelf overgenomen. Hij legt hierbij de volgende belofte af: ik verzaak de duivel en al zijn werken en wezen en geef mij aan U over, drieënige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, in het geloof en de gehoorzaamheid en het ernstige voornemen U trouw te zijn tot mijn einde. Amen.’

 

In de Gemeente van Apostolische Christenen kent men ook drie sacramenten. De sacramentsleer verschilt niet van die van de Nieuw Apostolische Kerk. Kinderen en gedoopten uit andere kerken mogen deelnemen aan het Avondmaal. In tegenstelling tot de gewoonte in de Nieuw Apostolische Kerk worden de sacramenten niet bediend aan overledenen.

 

In Het Apostolisch Genootschap

 

‘Dit genootschap heeft geen sacramenten in de kerkelijke zin. Wel kent het een vijftal rituelen die men heilshandelingen noemt: doop, confirmatie, huwelijksbevestiging, rondgang en hét sluiten van het levensboek. Doop en Rondgang, hoewel historisch en naar de uiterlijke vorm aansluitend bij de sacramenten doop en Avondmaal in de andere apostolische groeperingen, hebben een totaal andere betekenis gekregen. De verzegeling (eigening) wordt sinds 1993 niet meer toegepast. Onder apostel L. Slok had deze de betekenis van een erkenning van de apostel als ‘de Eigenaar die ter wille van het Godswerk zijn rechten op de geëigende kon doen gelden.’ Tijdens zijn opvolger apostel J.L. Slok verloor de eigening deze betekenis, in lijn met de sterk gereduceerde betekenis van de apostelfunctie. In de praktijk ging de eigening nu de belofte van de ouders inhouden dat zij hun kind wilden opvoeden in de apostolische gedachtewereld. Daardoor werd de eigening in feite een doublure van de doopbelofte, die deze betekenis ook had gekregen. De eigening werd toen afgeschaft en de doop behouden. Omdat de betekenis van de heilshandelingen in Het Apostolisch Genootschap zozeer afwijkt van de betekenis van de sacramenten in de overige takken van het apostolisch Werk, is een bespreking van elk van deze rituelen op zijn plaats.

 

Doop

 

Bij de doop in dit genootschap gaat het om de belofte van de ouders het kind op te voeden tot een priesterlijk denkend mens. Als de ouders op de vraag van de voorganger of zij dit willen beloven bevestigend hebben geantwoord, vraagt de voorganger aan de aanwezigen of zij het kind in hun midden willen opnemen en een liefdevol klimaat willen bieden, waarin het kan uitgroeien tot een mens die zich van de levenszin bewust is. Na het ‘ja’ van de gemeenschap neemt de voorganger het doopschaaltje en brengt op het voorhoofd van de dopeling een druppel water aan, als een symbool van de zuivere verbinding tussen het diepste wezen van het kind en de alomvattende oneindigheid van de schepping. De voorganger spreekt dan woorden van de volgende strekking: ‘Door deze doop word jij (naam van het kind) in aanraking gebracht met de liefde Gods, die steeds door de apostel en de gemeente aan jou zal worden geopenbaard. Tevens wordt hiermee de belofte van je ouders vastgelegd om jou een apostolische opvoeding te geven. Je ouders kunnen hiervoor te allen tijde rekenen op de hulp van de apostel en vanuit de gemeenschap. Amen.’

 

Confirmatie

 

De confirmatie, waarvoor jonge mensen vanaf achttien jaar zich kunnen aanbieden, kan gezien worden als een bevestiging van de doopbelofte, als een bevestiging dat de confirmant zelfstandig verder wil gaan op de weg die de ouders destijds met hun kind zijn ingeslagen. De confirmatie is ook een openlijke bevestiging dat de confirmant het doel van Het Apostolisch Genootschap onderschrijft en kiest voor een apostolische levensstijl. Ook volwassenen die willen toetreden tot Het Apostolisch Genootschap leggen het besluit daartoe vast in de confirmatie. Vroeger gebeurde dat door middel van de eigening, maar na de afschaffing daarvan is de confirmatie in dit opzicht daarvoor in de plaats gekomen. De confirmatie is de enige heilshandeling die door de Apostel zelf wordt verricht bij zijn bezoek aan de gemeente. De apostel en de confirmant sluiten een verbond, waarbij ze elkaar beloven te allen tijde op elkanders hulp en steun te mogen rekenen. Het wederzijdse en persoonlijke karakter van deze belofte komt tot uiting in een handdruk. De gemeenschap gaat daarbij staan en geeft met Amen’ aan, dat zij de confirmant als broeder of zuster in haar midden opneemt. Tevens wordt hiermee bevestigd dat de confirmant en de gemeenschap op elkaars steun en hulp mogen rekenen.

 

Rondgang

 

In Het Apostolisch Genootschap werd aanvankelijk de door apostel Van Oosbree voor het Avondmaal ingevoerde benaming van ‘Gemeenschappelijke Verzoeningsdis’ gehandhaafd. Later kreeg deze heilshandeling de betekenis van vernieuwing van het bij de doop en de confirmatie gesloten verbond en kwam de term ‘Rondgang’ in gebruik voor de persoonlijke en zichtbare bevestiging daar van. Bij het uitreiken van het verbondsteken (een in wijn gedoopt ouweltje, zoals door Van Oosbree ingevoerd) wordt gezegd: ‘Uw zielsaanbieding is aanvaard en wordt hiermee bevestigd.’ Kleine kinderen nemen eenmaal per maand en oudere jeugd tweemaal per maand aan de Rondgang deel. Tegen de ouders die met hun baby’s en kleuters aan de Rondgang gaan wordt gezegd: ‘Het verbond dat u met de apostel sloot, wordt tevens ten aanzien van uw kind hiermee bevestigd.’ Tegen de kinderen die zelfstandig deelnemen wordt gezegd: ‘Ook jouw wil om mee te helpen is aanvaard en wordt hiermee bevestigd.’

 

Huwelijksbevestiging

 

Een huwelijkssluiting wordt in de eerstvolgende dienst in de gemeenschap door de voorganger bevestigd. Hij bepaalt het jonge paar bij de zin van hun onderlinge verbond en bij de toegevoegde waarde door de verankering in het verbond met de apostel. De huwelijksbevestiging houdt een drievoudige belofte van trouw in, namelijk van de jonggehuwden, van de gemeenschap die hierbij ten volle wordt betrokken en van de apostel die dit bevestigt en daaraan zijn hulp verbindt. Ten overstaan van de gemeenschap geven man en vrouw elkaar de rechter hand; de voorganger omvat beide handen, als symbool van de bescherming en ondersteuning die het echtpaar in hun huwelijk altijd van hun apostel mogen ontvangen. Ook een samenlevingsovereenkomst kan bevestigd worden. Hetzelfde geldt voor een huwelijk of samenlevingsovereenkomst tussen twee mensen van hetzelfde geslacht.

 

Sluiten van het levensboek

 

De zondag na de crematie of begrafenis van een gemeentelid wordt in de eredienst de overledene herdacht. De voorganger belijdt in een gebed de inzet van de overledene voor het Godswerk en spreekt, als het ware namens de heengegane, de vergeving uit voor degenen die berouw zouden kunnen hebben over een onheuse bejegening van de gestorvene. En andersom vraagt hij de gemeente eventuele gevoelens van teleurstelling, verdriet of wrok ten aanzien van de overledene uit de weg te ruimen. Deze heilshandeling wordt beeldsprakig ‘het sluiten van het levensboek’ genoemd.


 

 

DE AMBTEN

 

Alle apostolische kerken en groeperingen hebben hun ambtenstructuur in vereenvoudigde vorm afgeleid van die van de Katholiek Apostolische Kerk. Voor een goed begrip van de oorsprong en de betekenis van de ambten is daarom allereerst een uiteenzetting noodzakelijk van haar oorspronkelijke, zeer uitgebreide en complexe ambtenstructuur.

 

In de Katholiek Apostolische Kerk / Gemeente

 

Van de aanvang af was de instelling van het viervoudig ambt van apostel, profeet, evangelist en herder-leraar bepalend voor de ambtenstructuur van de Katholiek Apostolische Kerk. Het viervoudig ambt baseerde men op Efeziërs 4: 8 en 11-12, waar te lezen is dat Christus na zijn hemelvaart gaven aan de mensen schonk. ‘En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienst betoon, tot opbouw van het lichaam van Christus.’ Ondersteuning vond men in 1 Cor. 12: 28, waar staat: ‘En God heeft sommigen aangesteld in de gemeente, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, verder krachten, daarna gaven van genezing, (bekwaamheid) om te helpen, om te besturen, en verscheidenheid van tongen.’ De term ‘leraars’ in deze tekst werd geacht de evangelisten en herders te omvatten. De volgorde in de opsomming werd gelijkgesteld met een rangorde. Behalve op de brieven van Paulus baseerde men zich op beschrijvingen van zaken in het Oude Testament die men typologisch interpreteerde als een voorafschaduwing van de vier ambten, zoals bij voorbeeld de rivier in de hof van Eden die zich in vier stromen splitste en de vier wezens met de vier aangezichten uit

 

 

Ezechiël. Ten slotte is er ook nog de overeenkomst tussen het viervoudig ambt en de wezenlijke aard van de mens, die zich ontplooit in vier faculteiten: de wil (apostel), de verbeeldingskracht (de profeet), het verstand (de evangelist) en het hart (de herder). Door het verdwijnen van het viervoudig ambt was de eenheid van de kerk verloren gegaan. Herstel van deze oorspronkelijke en volmaakte inrichting van de kerk was noodzakelijk als voorbereiding op de wederkomst.

 

Behalve een viervoudigheid naar aard was er ook een viervoudigheid in rang: apostel, engel, priester en diaken. Het apocalyptische ambt van engel, die de gedachten der mensen ophief naar de troon van God, werd in dezelfde persoon gecombineerd met het Nieuwtestamentische ambt van bisschop of opziener, die het toezicht had op de priesters, diakenen en leken. Een engel/bisschop stond in tegenstelling tot de bisschop in de Rooms-Katholieke Kerk niet aan het hoofd van een territorium (een bisdom), maar aan het hoofd van een plaatselijke gemeente. Behalve plaatselijke profeten, evangelisten en herders waren er ook die met de rang van engel in de Algemene Kerk de apostelen bijstonden. In aanzienlijke gemeenten, door ledental of via profetie zo geduid, kon de engel tot het ambt van aartsen geroepen worden.

 

De profeten, evangelisten en herders waren allen priesters. Schema 2 geeft de complexe structuur vereenvoudigd weer en gaat wat de gemeenteambten betreft uit van een volgroeide gemeente.

 

Apostel

 

Het belangrijkste ambt was dat van apostel. Het Testimonium sprak over ‘apostelen, die gezonden zijn, niet van mensen, noch door een mens, maar door Jezus Christus en God den Vader; en door oplegging der handen van deze apostelen worden al hare dienaren geordend en de ganse gemeente vervuld met de Heilige Geest.’ De apostelen claimden dat hun autoriteit berustte op de rechtstreekse roeping door Christus via de Heilige Geest, sprekend bij monde van profeten. In de Katholiek Apostolische Kerk waren apostelen dienaren van de Algemene Kerk, dus boven de plaatselijke gemeenten gesteld. Het aantal apostelen werd bepaald op twaalf, naar de ‘Twaalven’ in het Nieuwe Testament. Bij het apostelcollege als collectief berustte het hoogste gezag inzake leer en kerkorde. Profetieën hadden hun goedkeuring en bevestiging nodig, door profeten geroepen ambtsdragers moesten door hen geordend worden en alleen de apostelen konden verzegelen en kerken en altaren wijden. De coadjutor kon op instructie van een apostel de taken van een apostel vervullen. Met de dood van de laatste apostel in 1901 kwam er een eind aan het werk van de apostelen op aarde. Men geloofde echter dat zij hun werk in de onzichtbare wereld voortzetten. De in die tijd nog levende coadjutoren konden toen ook geen apostolische taken meer vervullen, maar ze traden op als bestuurders en senior-adviseurs.

 

Profeet

 

Profetisch begiftigden stonden aan de wieg van de Katholiek Apostolische Kerk. Profeteren was in de definitie van apostel Cardale het spreken door de impuls of door inspiratie van een andere geest dan de eigen geest. Terwijl een valse geest bezit neemt van de profeterende en zijn wil en persoonlijkheid vernietigt, laat de Heilige Geest deze intact. In de eerste jaren van het ontstaan van het apostolische Werk stonden de profeterenden in de schijnwerpers. Hun uitspraken hadden een onmiddellijk en bijna volstrekt gezag. De apostelen werden ook geroepen door profetische stemmen. Na enige tijd begonnen de apostelen het gezag in de kerk naar zich toe te trekken. Priesters die een uitzonderlijke begaafdheid voor het profeteren aan de dag legden, werden aangewezen om het ambt van profeet te vervullen. Een strijd tussen de profeten en de apostelen om het hoogste gezag kon niet uitblijven en die kwam dan ook in 1840. Zoals al vermeld in het historische gedeelte, behaalden de apostelen de overwinning. De bevoegdheden van de profeet werden afgebakend en zijn optreden werd onderworpen aan het gezag van de apostelen.

 

Een profeet moest vertrouwd zijn met de profetische interpretatie van de geschriften. De profeet in de afzonderlijke gemeente had tot taak om ‘licht te geven’ aan de engel en door hem aan de gemeente. Zijn openbaringen moesten eerst ter beoordeling aan de apostelen en hun toegevoegde profeten worden voorgelegd. Na hun goedkeuring en interpretatie werden ze aan de gemeenten gegeven en na voorlezing opgeborgen of vernietigd. In tegenstelling tot de profeten in het Oude Testament konden zij niet vrijuit profeteren zonder daarvoor verantwoording aan een hogere instantie af te leggen. Het argument daarvoor was dat de christelijke profeet was opgenomen in een door de apostelen geleide ambtsordening van de kerk, waarvan niet de Heilige Geest maar Jezus Christus het hoofd was.

 

Elke apostel had een hem toegevoegde profeet. Het was hun taak in bepaalde situaties Gods wil te openbaren, duistere bijbelplaatsen op te helderen en mannen te roepen tot het bekleden van ambten. In de algemene vergadering spraken zij alleen de dingen uit die al eerder aan de apostelen en de profeten waren geopenbaard en als gezaghebbend aan de kerk waren overgeleverd.

 

Evangelist

 

De opdracht van de evangelist was niet zozeer om mensen tot Christus te brengen, maar om degenen die al in hem geloofden de boodschap te verkondigen van de komst van het koninkrijk en van de wijze waarop God door middel van het viervoudig ambt de kerk daarop wilde voor bereiden. Zij moesten de gelovigen onderwijzen totdat zij geacht konden worden voldoende geïnstrueerd te zijn om overgedragen te worden aan de zorg van een herder. Elke apostel had in zijn stam de hulp van idealiter vijf engel evangelisten, die elk weer twaalf priester-evangelisten onder zich hadden. Elke volgroeide gemeente kon zes evangelisten hebben, elk met hun helper.

 

Herder

 

Het vierde ambt is dat van herder-leraar of kort weg herder. De herders dienden onder de apostelen als de geestelijke bestuurders der gedoopten. Hun taak was de troost van Christus aan de treurenden te schenken en de genezing van het evangelie voor alle geestelijke kwalen te brengen, de schuldigen te vermanen, de boetelingen gerust te stellen en te waken over de kudde. Elke apostel had een hem toegevoegde herder en elke gemeente met een complete ambtsbediening had zes herders, elk weer met een helper. De herders in de gemeenten werden behalve ‘priester’ ook wel ‘oudste’ genoemd. De aanduiding ‘oudste’ schept nogal verwarring, omdat de engel van een volgroeide gemeente in het bestuur van de gemeente werd bijgestaan door zes ‘regerende oudsten’, die echter ook wel kortweg ‘oudsten’ werden genoemd.

 

Overige ambten

 

Een volledig georganiseerde gemeente behoorde minstens zeven diakenen te hebben. Zij werden gekozen door de gemeente of onder goedkeuring van de gemeente door de engel geselecteerd en geordend door de apostel. Zij behartigden de financiële en wereldlijke zaken van de gemeente, voorzagen in de noden der armen, assisteerden in de eredienst en gingen op huisbezoek. Maar als zij de geschiktheid daarvoor hadden, konden zij ook ingezet worden om onder toezicht taken van een herder, evangelist of profeet te vervullen. Er waren ook diakenen in de Algemene Kerk die de bezittingen van de kerk beheerden.

 

Onderdiakenen assisteerden de diakenen bij het huisbezoek en zorgden voor een goede gang van zaken in de eredienst, in het bijzonder tijdens de communie. Zij werden niet geordend maar op gepaste wijze tijdens een dienst geïnstalleerd. Diakonessen assisteerden priesters en diakenen bij hun taken ten aanzien van vrouwen en bezochten alleenstaande vrouwen. Verder waren er nog zangers, organisten, deurwachters en misdienaars.

 

Na de dood van de laatste apostel konden geen ambtsdragers meer geordend worden, waardoor het ene na het andere ambt uitstierf. In de katholiek apostolische gemeenten zijn nu nog slechts onderdiakenen. In Nederland is er nog slecht één.

 

In de Hersteld Apostolische Zendingkerk

 

De door apostel EW. Schwarz uit de Katholiek Apostolische Kerk meegenomen ambtenstructuur werd door hem sterk vereenvoudigd. Het hoofdbestuur bestond uit een apostel, een profeet, een evangelist en een herder. Als een gemeente meer dan zeshonderd leden telde (maar dat was in zijn tijd niet het geval) zou deze geleid worden door een engel of opziener, vier regerende ouderlingen, een profeet, een evangelist en een herder. Elk van hen kon een helper naast zich hebben. Verder waren er door de gemeente gekozen diakenen en de tot hun taak aangewezen diakonessen. De benaming ‘engel’ werd in de loop van de tijd verdrongen door ‘opziener’, een vertaling van het Griekse woord ‘episkopos’ (waarvan het woord ‘bisschop’ is afgeleid). In het historische gedeelte is al verteld dat Schwarz de ambten van de Algemene Kerk en van regerende oudste afschafte.

 

Na het overlijden van Schwarz voltrok zich onder Van Bemmel een verdere vereenvoudiging van de ambtenstructuur in de HAZK. Men kent de rangen van oudste en diaken. De oudsten vervullen het viervoudig ambt van apostel, profeet, evangelist en herder. Het profetenambt bestaat ook vandaag nog en behalve profeten spreken ook profeterende personen in de samenkomsten van de gemeente.

 

In de Hersteld Apostolische Zendinggemeente, die zich heeft losgemaakt van de HAZK, bestaan alleen plaatselijke ambten. Elke gemeente heeft idealiter alle vier ambten. Deze zijn gelijk in gezag en de drager van elk der vier kan voorganger van een gemeente zijn en de verzegeling toedienen. Ook hier komt profeteren nog voor.

 

In de Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen / Nieuw Apostolische Kerk

 

In deze tak van het apostolische Werk werd de positie van de apostel steeds verder versterkt. De idee van de viervoudigheid van het ambt verdween en het profetenambt werd afgeschaft. De overblijvende ambtsnamen geven een rang aan, waaraan de leiding van een groter of kleiner ambtsgebied of een bepaalde bevoegdheid verbonden is. Een opziener geeft leiding aan de priesters in een district, dat weer verdeeld is in oudstendistricten. In deze districten zijn ook districtsevangelisten werkzaam.

 

De Duitse apostel Krebs en zijn opvolger Niehaus vestigden in het begin van de 20ste eeuw hun leiderschap over hun mede-apostelen. Dit groeide uit tot het zogenoemde stamapostolaat. ‘De stamapostel is als het zichtbare hoofd der kerk van Jezus Christus in al haar aangelegenheden de hoogste instantie.’ De basis voor dit opperste leiderschap ziet men in de veronderstelde leiderspositie van apostel Petrus en in het natuurlijke principe dat er altijd één hoogste leider moet zijn. De stamapostel benoemt zelf zijn opvolger. Indien de stamapostel overlijdt zonder dat een opvolger is aangewezen, kiest het apostelcollege een nieuwe stamapostel. De stamapostel benoemt de apostelen en kan hen ‘in de rust zetten’ (met pensioen sturen). Een districtsapostel leidt het aposteldistrict en kan bijgestaan worden door een of meerdere apostelen.

 

Een gemeente wordt geleid door een herder, priester of evangelist. In de gemeenten dienen priesters, diakenen en onderdiakenen. Diakonessen bezoeken alleenstaande vrouwen. De ambtsdragers worden allen door de apostel aangewezen.

 

De Gemeente van Apostolische Christenen heeft dezelfde ambtenstructuur, behalve dat de stamapostel daarin geen plaats heeft.

 

In Het Apostolisch Genootschap

 

In Het Apostolische Genootschap wordt de kerkelijke term ambtsdragers niet gebruikt. Men spreekt van dienenden, zielsverzorgers of geestelijk verzorgers. De apostel wijst bij leven of per testament zijn opvolger aan en benoemt alle andere verzorgers. Alleen hij verricht de heilshandeling van de confirmatie. De apostel wordt terzijde gestaan door een opziener. In de afgelopen decennia waren er ook wel eens twee opzieners. De opziener is de rechterhand van de apostel en voert taken uit die de apostel hem toebedeelt. Bij afwezigheid of ziekte van de apostel geeft hij leiding aan de vergadering van districtsverzorgers. De laatste jaren neemt de opziener ook wel eens het schrijven van de Weekbrief van de apostel over.

 

De districten worden geleid door een oudste. Herders of soms ook wel priesters zijn voorganger van een gemeente. De voorganger wordt terzijde gestaan door priesters en mededienenden. In 1970 werd het ambt van onderdiaken afgeschaft en later raakte ook de naam diaken in onbruik.

 

Sinds 1991 worden ook vrouwen aangewezen voor de geestelijke verzorging, waarin zij dezelfde positie hebben gekregen als de mannen. In het achterliggende decennium zijn honderden vrouwen aangesteld als herder, priester en dienende. Thans zijn er twee vrouwelijke districtsverzorgers en een van hen is bestuurslid van het genootschap.

 


 

 

DE EREDIENST

 

In de Katholiek Apostolische Kerk / Gemeente

 

De katholiek apostolische gemeenten kenden in de tijd dat er nog priesters waren een uitvoerige liturgie. In de erediensten nam het Avondmaal een centrale plaats in. Na de inleidende schuldbelijdenis en absolutie had de viering plaats in de volgorde van afzondering der gaven — dankzegging - consecratie en offergebed - communie. De communie geschiedde onder de beide gedaanten van brood en wijn, die afzonderlijk werden gegeven, waarbij de priester zei: ‘Het lichaam van onze Here Jezus Christus, dat voor u gegeven is’ en ‘Het bloed van onze Here Jezus Christus, dat voor u vergoten is.’

 

Naast de zondagse eucharistieviering waren er nog de dagelijkse morgen- en avonddienst. Deze diensten verliepen volgens de typologische duiding van Exodus 29: 38-46 en 30: 7-10: belijden van onze verlorenheid — absolutie — schriftwoord — geloofsbelijdenis - lofzang — gebeden — dienst des woords. Ten slotte waren er ook nog een voormiddag en een namiddagdienst, die bestonden uit gebeden, schriftlezing en het reciteren van het apostolicum. Alleen in gemeenten met een voltallige geestelijkheid konden al deze diensten gehouden worden.

 

Tijdens de erediensten werd ruim gebruik gemaakt van symbolen als water, olie, olielampen, wierook en een keur van liturgische gewaden. Over de gewone kleding droegen de diakenen en priesters een zwarte toog, apostelen en engelen een purperen. Bij de dienst aan het altaar droegen de priesters een albe en een stola, de celebrant bovendien een witte kazuifel. De kleuren van de gewaden varieerden met de aard van ambt en dienst. Zo was de stola van een oudste goudkleurig, van een profeet blauw, van een evangelist rood en van de herder wit. Bij de eucharistieviering droegen alle priesters een witte stola.

 

Omdat er na de dood van de laatste apostel geen priesters meer geordend konden worden, konden na het overlijden van de ene na de andere priester ook deze diensten op den duur niet meer gehouden worden. Vandaag de dag is het voornaamste onderdeel van de kerkdienst de voorbede. In een negentiende-eeuws Nederlands worden de vaste gebeden opgedragen, afgewisseld door schriftlezing en onberijmde, op gregoriaanse melodieën gezongen psalmen. Na de gebeden en soms een gezang uit de eigen bundel volgt de voorlezing van een in het verleden gehouden preek.

 

In de Hersteld Apostolische Zendingkerk

 

Het was de bedoeling van apostel Schwarz om in de apostolische gemeente die hij in Amsterdam stichtte, de liturgie te introduceren die hij uit de Katholiek Apostolische Kerk had meegenomen. Menkhoff, die voordat hij toetrad tot de Apostolische Zending voorganger was van een Vrij-Evangelische gemeente, wist Schwarz te overtuigen dat een zo rijke liturgie slecht paste bij de Nederlandse aard en cultuur. Eerst werden de gewaden afgeschaft en daarna verdwenen een voor een de liturgische gebruiken. De ambtsdragers doen sindsdien dienst in een stemmig zwart pak. In de kerkdiensten stond voortaan de preek centraal. Terwijl de profetische stemmen al in de HAZEA tot zwijgen kwamen, worden ze in de diensten van de HAZK nog steeds gehoord.

 

Voor aanvang van de dienst speelt de organist. De te zingen liederen worden d.m.v. een bord voorin de kerk bekend gemaakt. Men zingt de psalmen en gezangen van de Nederlands Hervormde Kerk in de uitgave van 1938. Daarnaast is er nog een bundeltje van 37 eigen liederen. Na binnenkomst bidt de voorganger knielend bij de dientafel. Daarna wordt in gebed God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest aangeroepen. Na het zingen van een psalm volgt de schriftlezing. Na de collecten en de zegening van offers en brood en wijn volgt de preek. De belijdenis en vergeving der zonden gaan vooraf aan het Avondmaal, dat in beide gedaanten wordt bediend. Bij de toedeling van brood zegt de voorganger: ‘Neemt en eet het sacramentele lichaam van de Heer dat voor u verbroken is. Doet zulks tot de gedachtenis van de Heer, tot Hij komt in heerlijkheid. Amen.’ De wijn wordt uit een beker gedronken die na elke slok wordt afgewist. Daarbij wordt gezegd: ‘Neemt en drinkt het sacramentele bloed van de Heer dat voor u vergoten is. Doet zulks tot de gedachtenis van de Heer, tot Hij komt in heerlijkheid. Amen.’ Op de laatste zondag van de maand nemen ook de kinderen aan het Avondmaal deel, waarbij zij uit een kleine beker drinken. De dienst wordt besloten met een dankgebed en slotzang.

 

In de Nieuw Apostolische Kerk

 

Een eredienst in de Nieuw Apostolische Kerk verloopt tegenwoordig als volgt. Voor aanvang van de dienst speelt de organist en wordt gezongen door het koor en de gemeente. Kort voor binnenkomst van de voorganger zijn er enkele minuten stilte. Terwijl de gemeente zingt komen de voorganger en de priesters binnen, waarna zij een stil gebed bidden. Dan gaat de voorganger voor in een gebed, dat begint met heraanroepen van de Heilige Drieëenheid en waarin Gods zegen over de dienst wordt afgesmeekt. Na het noemen of lezen van een bijbeltekst, houdt de voorganger de daarop gebaseerde ‘arbeid’ (prediking), zonder een daarvoor uitgeschreven tekst. De ambtsdragers hebben zich hierop voorbereid door o.a. gebed, schriftlezing en lezing van ‘De Kerngedachten’. Dit is een maandblad voor alle ambtsdragers waarin voor elke dienst een tekstgedeelte (meestal een of meerdere zinnen) uit de bijbel wordt vermeld. Na de voorganger krijgen een of twee priesters het woord, die op het gesprokene voortborduren. Deze toespraken worden afgewisseld met koor- en gemeentezang. Dit neemt tezamen ongeveer een uur in beslag. Na een gezamenlijk gebeden Onze Vader vervolgt de voorganger met een tweedelig gebed. In het eerste deel vraagt hij namens de gemeente om de schuldvergeving, in het tweede deel geeft hij in opdracht van de apostel en in naam van Jezus Christus de vrijspraak. Hierna volgt de viering van het Avondmaal. Na deelname daaraan bidden de gemeenteleden gezeten op hun plaats. De dienst wordt afgesloten met zang, dankgebed en zegen.

 

In Het Apostolisch Genootschap

 

Voor aanvang van de eredienst wordt op het orgel en/of andere instrumenten gespeeld, zingt de gemeente en vervolgens het koor. Tijdens koorzang komen de voorganger en priesters binnen. Na woorden van verwelkoming houdt de voorganger een inleiding, zonder uitgeschreven tekst, op de door de apostel voor die zondag geschreven Weekbrief. Meestal ontvouwt de apostel hierin zijn gedachten over een onderwerp van levensbeschouwelijke aard, soms naar aanleiding van een actuele gebeurtenis. In een wekelijkse vergadering van de apostel met de districtsverzorgers en vervolgens in districtsvergaderingen met de priesters is deze Weekbrief besproken, ter voorbereiding op de eredienst. De brief, die enkele dagen later ook per post aan de gemeenteleden wordt toegestuurd, nodigt tot bezinning op de plaats die men in het leven inneemt, op de koers die men wil volgen en de keuzes die daarvoor gemaakt moeten worden. Beoogd wordt de toehoorders te inspireren tot het aan de dag leggen van een levensstijl, die gekenmerkt wordt door naastenliefde, maatschappelijk verantwoordelijkheids-gevoel en respect voor al het geschapene. Na het voorlezen werken de voorganger en nog een of twee priesters het thema verder uit. Deze toespraken worden afgewisseld met koor- en gemeentezang en soms met instrumentale muziek. Dan spreekt de voorganger een gebed uit waarin het verbond vernieuwd wordt. Hierna volgt de Rondgang als bevestiging van deze verbondsvernieuwing. Hierbij is ook gelegenheid tot het deponeren van een verpakte geldelijke aanbieding in een buidel. Na de Rondgang spreekt een priester of soms ook wel een van de andere aanwezigen een dankgebed uit, waarna de voorganger deze dank in zijn gebed aanvaardt en de dienst afgesloten wordt.

 


 

 

NAWOORD

 

Een adventistische en charismatische beweging in Groot- Brittannië rond 1830 kreeg in de loop van enkele jaren vaste vorm in een kerkelijke organisatie onder de naam Catholic Apostolic Church. De beweging die begrepen was als Gods eigen Werk ter voorbereiding van de universele kerk op de wederkomst des Heren, werd een kerk naast andere kerken. Met een goed doordachte theologie, een rijke liturgie en een strakke ambtshiërarchie had deze kerk nog een lange toekomst voor zich kunnen hebben. Toen vanaf 1855 de ene na de andere apostel overleed werd het apostelcollege niet aangevuld. Zij waren overtuigd de twaalf apostelen van de eindtijd te zijn en nieuwe apostelroepingen werden niet erkend. Na de dood van de laatste apostel in 1901 konden er geen ambtsdragers meer geordend en gelovigen verzegeld worden. Toen de ene na de andere gemeente de laatste priester ontviel, konden sacramenten niet meer bediend en erediensten niet meer gehouden worden. De weinige resterende gemeenten blijven uitzien naar de wederkomst van de Heer.

 

Toen in 1863 de gemeente Hamburg onder leiding van Schwarz toch de roeping van een nieuwe apostel erkende, leidde dit tot een afscheiding waaruit een nieuwe tak van het apostolische Werk ontstond: de nieuwe ordening. Schwarz werd tot apostel voor Nederland geroepen en wist hier in de loop der jaren een zevental gemeenten te stichten, die samen de Hersteld Apostolische Zendingkerk vormden. In deze kerk met vrijwel dezelfde geloofsleer als van de oude ordening werd de liturgie sterk versoberd, waardoor de op een fundamentalistisch bijbelgebruik gebaseerde preek meer gewicht kreeg. Evenals in de begintijd voerde Schwarz strijd met de profeten om de hoogste leiding. Na het overlijden van Schwarz in 1895 kreeg deze strijd een nieuwe dimensie, toen de Duitse apostelen Krebs en Niehaus voorlopig de leiding van het apostolische Werk in Nederland overnamen. Niet alleen dat zij de rol van de profeten steeds verder terugdrongen, zij stelden ook het woord van levende apostelen boven het bijbelwoord. Zij introduceerden tevens een andere stijl van eredienst, waar in de voorgangers voor de vuist weg spraken, met een taal gebruik en voorbeelden ontleend aan het dagelijks leven. Krebs stelde zich als ‘eenheidsvader’ aan het hoofd van de apostelen, die samen de aposteleenheid vormden. Deze vernieuwingen, die aangeduid werden als ‘het nieuwe licht’, stuitten bij sommigen op verzet, waardoor een scheuring ontstond. De groepering die zich tegen het nieuwe licht verzette, bleef de naam Hersteld Apostolische Zendingkerk voeren. In deze kerk behield het fundamentalistisch bijbelgebruik een grote plaats en bleef de profetie gehoord worden. De HAZK viel later, vooral door onderlinge machtsstrijd, in vier groepen uiteen, die tegenwoordig tezamen niet meer dan ca. 1200 leden tellen. Onderling op enkele ondergeschikte punten verschillend, hebben al deze groeperingen de oorspronkelijke apostolische geloofsleer en het viervoudig ambt behouden.

 

In de andere groepering die door de scheuring ontstond, de Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen (HAZEA), verdween het profetenambt en werd de apostel weliswaar niet in theorie maar wel in de beleving steeds meer geïdentificeerd met Jezus Christus. Hoewel de wederkomstverwachting niet werd opgegeven, stelde men in de praktijk toch steeds meer zijn hoop en vertrouwen op de apostel aan Christus’ plaats. In de Neuapostolische Kirche werd de positie van de stamapostel, zoals de leider van de aposteleenheid nu genoemd werd, verder versterkt. Is Christus het onzichtbare hoofd van de kerk, de stamapostel is het zichtbare hoofd. In Nederland gold tijdens het apostolaat van Van Oosbree (1910-1946) de aanhankelijkheid ook niet meer zozeer het ambt van de apostel als wel zijn persoon. Van Oosbree verkondigde nieuwe denkbeelden met betrekking tot God, Christus en de bijbel. De van God uitgaande Christusgezindheid, die voor het eerst in Jezus inwoning had gevonden kwam nu in de apostel als de Verschijning Gods van heden tot gestalte. Maar ook het Godsvolk had de taak om deze gezindheid uit te dragen. Enkele verzorgers die het met zijn denkbeelden niet eens waren, wendden zich met klachten tot stamapostel Bischoff. De belangrijkste grief kwam erop neer dat Van Oosbree zichzelf in de plaats van Jezus stelde. Bischoff beperkte daarop de beleidsruimte van Van Oosbree en vertrouwde erop, dat na het op redelijke termijn te verwachten overlijden van Van Oosbree het apostolische Werk in Nederland weer in het rechte spoor zou komen. Na de dood van Van Oosbree werd de in zijn testament als opvolger aangewezen oudste L. Slok, een hartstochtelijk aanhanger van Van Oosbree, door de stamapostel niet aanvaard. Het overgrote deel van de apostolischen koos echter de zijde van Slok. Uit de hierdoor ontstane scheuring ontstond in 1951 Het Apostolisch Genootschap.

 

In de Hersteld Apostolische Gemeente werden de vernieuwende denkbeelden van Van Oosbree overboord gegooid en nam men weer de geloofsbelijdenis van de Neuapostolische Kirche aan. De boodschap van de stamapostel dat de Heer tijdens zijn leven zou wederkomen veroorzaakte opnieuw tweedracht, waardoor de kerk in Nederland zich in twee afdelingen splitste. Na de dood van de stamapostel werden de beide afdelingen weer verenigd onder de naam Nieuw Apostolische Kerk. Een andere groep splitste zich geheel af en verenigde zich met een eerder uit de HAZEA afgescheiden groepering tot de Gemeente van Apostolische Christenen. Deze gemeente heeft dezelfde geloofsovertuiging, maar verwerpt het stamapostolaat.

 

De Nieuw Apostolische Kerk maakt deel uit van een onder leiding van de stamapostel staande wereldorganisatie, die zich de laatste decennia in de Derde Wereld en in Oost Europa geweldig uitbreidt. In de door armoede en politieke en maatschappelijke ontwrichting geteisterde gebieden oefent de claim de exclusieve eindtijdkerk te zijn grote aantrekkingskracht uit. Tegelijkertijd roept deze claim in Duitsland kritiek op van de media, van uitgetredenen en kritische leden. Ook de stamapostelboodschap, de houding van de NAK in de Hitlertijd en het ondoorzichtig financieel beleid zijn voorwerp van kritiek. De NAK treedt de laatste jaren meer naar buiten en is de dialoog met de critici aangegaan. De komende tijd zal uitwijzen of men de kritiek tot zwijgen zal brengen door fundamentele hervormingen door te voeren.

 

Het gedachtegoed in Het Apostolisch Genootschap is gevormd door apostel L. Slok, die deels voortbouwde op denkbeelden van zijn voorganger Van Oosbree. Het geloof in een almachtige God, die straft en beloont, maakte plaats voor een God als scheppingsmacht, die zich in al het bestaande verwerkelijkt en op z’n schoonst in de mens als liefdemacht. Jezus was niet Gods Zoon die door zijn verzoenende kruisdood de verlossing heeft gebracht, maar een mens die in woord en levenshouding naastenliefde, barmhartigheid en vergevensgezindheid introduceerde als basis voor een verhoogde samenleving. Vanzelfsprekend is er in dit genootschap geen sprake meer van de oerapostolische wederkomstverwachting. Slok wist deze denkbeelden met grote overtuigingskracht en bezieling over te dragen, waarbij hij van zijn volgelingen een onvoorwaardelijke hartens overgave aan hem als Christus van deze tijd verwachtte. Zijn zoon en opvolger J.L. Slok verwierp de aan de apostel toegekende Christusnaam, en wist de patriarchale vader kindverhouding tussen de apostel en zijn volgelingen geruisloos om te buigen naar een relatie van broederlijke gelijkwaardigheid, waarin hij als leidsman en levensvriend wil voorgaan in het realiseren van een apostolisch levens ideaal. De ruimte die hij schiep voor een individueel verschillende beleving en invulling van het apostolisch zijn werd door velen als een bevrijding van sociale en morele druk ervaren. Anderzijds betreurde men ook wel een zeker verlies aan emotionele beleving, bezieling en betrokkenheid.

 

De vraag is hoe het continu in beweging zijnde genootschap zich onder de leiding van de in juni 2001 aangewezen apostel Riemers verder zal ontwikkelen. Zal men de samenbindende kracht vooral blijven zoeken in de aanhankelijkheid jegens de apostel? Zullen verantwoordelijkheden verder gespreid en de lidmaten directer betrokken worden bij de ontwikkeling van nieuwe ideeën? Zal men de levensbeschouwing meer articuleren en uitgebreider omschrijven of laat men dit steeds meer over aan ieders persoonlijke invulling? Zal het genootschap zich verder in humanistische richting ontwikkelen of zal het religieuze verdieping zoeken? Zal het wellicht afscheid nemen van oude apostolische tradities en benamingen, misschien zelfs de namen ‘apostel’ en ‘apostolisch’ laten vallen? De kans is zeker aanwezig dat de beschrijving in dit boekje van Het Apostolisch Genootschap binnen afzienbare tijd op een aantal punten weer achterhaald zal blijken.

 


 

 

ZAKELIJKE GEGEVENS

 

De apostolische groeperingen in Nederland die voortgekomen zijn uit het in Engeland begonnen apostolische Werk worden hieronder in alfabetische volgorde genoemd.

 

Apostolische Gemeente in Nederland

 

Een afsplitsing ca. 1990 van de Nieuw Apostolische Kerk onder leiding van de districtsoudste R.J. Bijl, die, beïnvloed door apostel H.G. Rockenfelder van de Apostolische Gemeinde , het viervoudig ambt en de profetische uitingen hersteld wilde zien. Later is deze groep in tweeën uiteengevallen toen Bijls opvolger en zoon J. Bijl, door Rockenfelder uit zijn functie werd ontheven. Beide groepjes tellen niet meer dan enkele tientallen leden. Contactadres van de groep Bijl: J.B. Bijl, Stationsweg 13, 6745 XM De Klomp. Tel. 0318-573051. Contactadres Rockenfeldergroep: A.J.H. Meertens Mecklenburgstr. 14, 1623 JP Hoorn. Tel 0229-211589.

 

Gemeente van Apostolische Christenen

 

Deze groepering werd in 1956 onder leiding van de apostelen Kamphuis en Smit gevormd uit een afsplitsing in 1955 van de NAK (wegens de stamapostelboodschap) en de Hersteld Evangelische Apostolische Gemeente van Smit in Enkhuizen (die zich in 1925 had afgescheiden van de HAZEA wegens een conflict over de Avondmaalsviering). De oorspronkelijke naam Apostolische Geloofsgemeenschap werd in 1980 veranderd in Gemeente van Apostolische Christenen. Huidige apostel is J. Th. den Haan. Dertien gemeenten in: Amsterdam, Apeldoorn, Breda, Dordrecht, Eindhoven, Enkhuizen, Enschede, ‘s-Graven hage, Groningen, Hilversum, Rotterdam, Utrecht en Zeist. Totaal aantal leden: 284. Periodiek: De Bazuin Sions. Internet: www.united-apostolic.org/nl. Contactadres: J.Th. den Haan, de Doelman 27, 1507 CT Zaandam. Tel.: 075- 6313305; fax: 075-6144561; e-mail : contact.nl@united apostolic.org.

 

Hersteld Apostolische Zendingkerk (groep Ossebaar)

 

Dit is het deel van de HAZK dat overbleef na de afscheiding in 1969 van de groep Schaap en de afscheiding van de groep Van der Poorten in 1971. Huidige apostel is Bernardus van den Bosch. Gemeenten te Amsterdam en Arnhem. Totaal aantal leden: ca. 100. Periodiek: Vrede zij U Internet: www.hazk.nl. Contactadres: HAZK, p/a B. v.d. Bosch, Notweg 6Ohs, 1068 LM Amsterdam. Tel. 020- 6197656, e-mail: mbosch@hazk.nl.

 

Hersteld Apostolische Zendingkerk (groep Schaap)

 

Deze groepering splitste zich in 1969 af van de groep onder Ossebaar. Huidige apostel is H.F. Rijnders. Negen gemeenten te Amersfoort, Amsterdam, Arnhem, Enkhuizen, Den Haag, Groningen, Haarlem, Utrecht en Wageningen. Totaal aantal leden: ca 700. Periodiek: De Stem van de Laatste Bazuin. Internet: home.wxs.nl/-hazk/ homepage.htm. Contactadres: H .F. Rijnders, Hogerbeets straat 32, 2242 TR Wassenaar. Tel. 070-513995; e-mail s.de.jong.hazk@wxs.nl.

 


 

 

Hersteld Apostolische Zendinggemeente

 

Gemeenten in Amsterdam, Beverwijk, Haarlem en Vlissingen. Ook kleine gemeenten in Zofingen (Zwitser land) en Bundaberg (Australië). Totaal aantal leden: ca. 250. Deze gemeenten zijn zelfstandig en hebben (waar mogelijk) de viervoudige bediening van apostel, profeet, evangelist en herder. Periodiek: Maranatha. Contactadres: Secretariaat Hersteld Apostolische Zendinggemeenten, Oostertuinen 87, 1944 SC Beverwijk. Tel. 0251-220426.

 

Het Apostolisch Genootschap

 

Dit genootschap werd door apostel L. Slok in 1951 opgericht na een conflict in de HAZEA over de opvolging van Van Oosbree. Huidige apostel is D. Riemers. Er zijn 92 gemeenten in Nederland en 5 gemeenten in het buitenland (Johannesburg, Perth, Poweli River, San Francisco Zürich). Totaal ruim 20.000 leden. Periodiek: De Stroom. Internet: www.apgen.nl. Contactadres: Centrale Administratie van Het Apostolisch Genootschap, postbus 116, 3740 AC Baarn. Tel. 035-5486048; fax 035-5424679; e-mail: centradm@apgen.nl.

 

Katholiek Apostolische Gemeente

 

Deze gemeente is overgebleven van de oorspronkelijk in Engeland ontstane Catholic Apostolic Church, die in 1867 de eerste gemeente in Nederland stichtte. Na het overlijden van de laatste Britse apostel Woodhouse konden geen ambtsdragers meer geordend worden en is de kerkordening langzamerhand afgestorven. Gemeenten in ‘s-Gravenhage, Rotterdam, Utrecht, Amersfoort en Scheemda. Veelal vinden de samenkomsten op zondagmiddag plaats, nadat de leden in de ochtend een dienst in een van de andere kerkgenootschappen hebben bijgewoond. Nog maar enkele keren per jaar zijn er diensten in Nieuwerkerk en Groningen. Het totale aantal leden van deze gemeenten in Nederland bedraagt ongeveer 700. Periodiek: Herderlijke onderwijzingen. Contactadres: T.A. Leenman, postbus 82029, 2508 FA ‘s-Gravenhage. Tel. 070-3555018.

 

Katholiek Apostolische Kerk

 

Deze groepering omvat de volgelingen van Van der Poorten, die zich in 1969 afscheidde van de HAZK. Gemeenten te Amsterdam, Utrecht en Enkhuizen. Totaal aantal leden: ca 150. Contactadres: J. v.d. Poorten, postbus 9904, 1006 AP Amsterdam.

 

Nieuw Apostolische Kerk

 

Sinds 1964 de naam van de uit de HAZEA voortgekomen nieuw apostolische groeperingen. Huidige apostel is Th. J. de Bruijn. Er zijn 90 gemeenten met in totaal ca. 12.000 leden. Ook Suriname, de Antillen, Guyana en Malta behoren tot zijn ambtsgebied. Periodiek: Onze Familie. Internet: www.nak-nl.org. Contactadres: Nieuw Apostolische Kerk, postbus 2002, 3800 CA Amersfoort. Tel.: 033-4633424; fax: 033-4615717; e-mail: info-nl@www.nak.org.


 

 

Nieuwe Hersteld Apostolische Zendingsgemeente

 

Een groepering die zich in de jaren ‘20 onder leiding van de herders A. Grootveld en J. Grootveld afscheidde van de HAZEA wegens een conflict met Van Oosbree. Het ongeveer tien leden tellende groepje kent geen ambten en geen sacramenten. Contactadres: A de Kiewiet, Zeekant 19-c, 2586 NB Scheveningen. Tel 070-3500311.


 

 

LITERATUUR

Over de apostolische kerken bestaat weinig Nederlandstalige literatuur. Een groot deel van deze literatuur is bovendien weinig toegankelijk, doordat ze alleen voor eigen kring gepubliceerd werd. Wel bestaat tegenwoordig de mogelijkheid deze werken te raadplegen in de bibliotheken van de Nieuw Apostolische Kerk te Amersfoort en van Het Apostolisch Genootschap in Enkhuizen. Achter deze publicaties staat tussen haakjes vermeld uit welke apostolische groepering ze afkomstig zijn. Er is wel een grote hoeveelheid Engels- en Duitstalige literatuur, maar ook deze is moeilijk te verkrijgen. Omdat het lijstje van Nederlands talige literatuur zo kort is, worden enkele recente en in boekhandel en bibliotheek verkrijgbare anderstalige werken genoemd.

Publicaties voor eigen kring

Bemmel, M van, De ware oorzaak der scheuring in de Hersteld Apostolische Zendinggemeente in Nederland, z.p.z.j. (1897) (HAZK).

(Boer, H), De Zegen van de Twijfel, Baarn 1976 (ApGen).

(Elias B.T en H. Schurink), Van licht tot licht. Overzicht van het ontstaan en van de ontwikkeling der “Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen in Nederland en Koloniën’ 2e dr. Amsterdam 1933 (HAZEA).

Heyder, M, Het venster op EW Schwarz. De grondlegger van het Apostolische Werk in Nederland, Baarn 1988 (ApGen).

Korf, A.J., Beknopte Geschiedenis der Apostolische Kerk, 2e dr. Amsterdam 1963 (HAZK).

Salus, (= E.E. Schmidt), Oude en nieuwe wegen, vertaald door Sailet (= B.T Elias), Enkhuizen 1913 (HAZEA).

Bom, K., Das Werk des Hernn unter Apostein, wie es sich in 19/20. Jahrhundert in den Katholisch-apostolischen Gemeinden volizogen hat. Seine Entstehung, sein Fortgang und sein Abschluss, Darstellung in der Form einer Zeittafel, Bremen 1974.

Edel, R.F., Auf dem Weg zur Vollendung der Kirche JesuChristi, 2e dr. Marburg 1971.

Flegg, C.G., ‘Gathered Under Apostles A Study of the Catholic Apostolic Church, Oxford 1992.

Obst, H., Neuapostolische Kirche — die exclusive Endzeitkirche? Neukirchen-Vluyn 1996.

Schröter, J.A., Die Katholisch-apostolischen Gemeinden in Deutschiand und der “Fail Geyer” (dissertatie), Marburg 1998.

Vries, S.J de en J.M. Brakke, Geen “Scheuring” doch verval”. Een blik in “het Verleden” en in “het Heden’ Zoomede: Eene Wederlegging van ‘t geschrevene in de Brochure, getiteld: “De ware oorzaak der Scheuring in de Hersteld Apostolische Zendinggemeente in Nederland’ Enkhuizen l900 (HAZEA).


 

 

Openbare publicaties

Brand, B.L., Edward Irving, een roepende in de woestijn (doctoraalscriptie RU Utrecht), 1977.

Brand, B.L., Van wederkomstverwachting tot werk in de wereld, Baarn 2000.

Tang, M.J., Het Apostolische Werk in Nederland tegen de achtergrond van zijn ontstaan in Engeland en Duitsland (dissertatie), ‘s Gravenhage 1982.

Waerts, J., Friedrich Wilhelm Schwartz. Een Duitse prediker in Nederland, in: Documentatieblad voor de Nederlandse n Kerkgeschiedenis na 1800, nr. 42, blz. 51-64, Kampen juni 1995.

Anderstalige literatuur

Weber, A., Die Katholisch-apostolischen Gemeinden. Em Beitrag zur Erforschung ihrer charismatischen Erfahrung und Theologie (dissertatie), Marburg 1977.


 

 

OVER DE AUTEUR

De auteur is historicus en schreef eerder een studie over Edward Irving (die een grote rol speelde in het ontstaan van het apostolische Werk) en artikelen over de apostolische geschiedenis. Voor het schrijven van dit boek kon hij beschikken over vele moeilijk toegankelijke bronnen.

Hit Counter

 Copyright Info:apostolischekritiek.nl © Copyright 2002/2007 APOSTOLISCHEOBSERVER.NL

 Alle rechten voorbehouden.  Privacy Policy